Leesfragment

1968. ‘You say you want a revolution’

  • 26 januari 2018
  • 3m

Leesfragment uit 1968.’You say you want a revolution’ van Roel Janssen. Het boek verscheen eind januari.

Proloog De nacht van de barricades

Mijn grootvader had een aanrijding veroorzaakt. In een moment van onoplettendheid had hij op een kruispunt geen voorrang verleend aan een fietser. Er was nauwelijks schade, maar het zat hem niet lekker. Hij was 87 jaar en hij besefte dat hij te oud begon te worden voor het moderne verkeer. Hij besloot afstand te doen van zijn auto.

Zo kwam ik in het bezit van een grijze Peugeot 203, kenteken RK-62-03. Ik was twintig jaar, tweedejaarsstudent sociologie.

Dit was begin 1968.

Enkele weken later verschenen er in de kranten berichten over studentenprotesten in Parijs. Daar werd gedemonstreerd, de oproerpolitie trad hard op, de Sorbonne was gesloten, de studenten riepen op tot revolutie. De opwinding spatte van de berichtgeving af.

We praatten erover aan het einde van de middag op de studentensociëteit, biertje in de hand. ‘Wat doen we hier nog in Leiden? Daar gebeurt het! In de straten van Parijs!’

‘Laten we ernaartoe gaan.’

‘Ik heb een auto!’ riep ik overmoedig.

Om negen uur ’s avonds vertrokken we. Bij Leidschendam gooiden we de benzinetank vol. We hadden nauwelijks geld en slechts een vaag idee hoe we in Parijs moesten komen.

Bij Zundert passeerden we de Nederlands-Belgische grens. In het grenswisselkantoor voorzagen we ons van Belgische en Franse franken. De weg naar het zuiden ging dwars door Antwerpen en Brussel, richting Bergen en daar ergens de Franse grens over. Autoroutes bestonden nog niet, we volgden de Route Nationale (RN) 2 door Maubeuge, Laon en Soissons. Een tocht door de nacht over een eindeloze tweebaansweg met rijen populieren aan beide kanten. Snel ging het niet, de auto haalde amper 100 kilometer per uur door het Noord-Franse landschap, en tegen het verraderlijke vals plat van Picardië nog minder. Maar de trouwe Peugeot hield het vol en de stemming was opgetogen. Drie jongens in een oude auto op weg naar de revolutie.

Vroeg in de ochtend reden we Parijs binnen. Het was nog donker. We waren moe en wilden slapen. Maar waar moesten we op dit ontijdige uur naartoe?

‘De Notre Dame,’ stelde een van ons voor. ‘Die is midden in de stad.’

We parkeerden de Peugeot voor de kathedraal, deden de stoelleuningen naar achteren en gingen slapen. Het was vijf uur en Parijs werd wakker.

Om half negen tikte iemand op de beslagen autoruit. Un flic. De agent maakte duidelijk dat het verboden was te parkeren voor de ingang van de Notre Dame. Onuitgeslapen startten we de auto en gingen op zoek naar de Rue Monsieur le Prince in het Quartier Latin, vlak bij de Sorbonne. Daar was een studentenhotel.

In het Théâtre de l’Odéon vond die avond een protestbijeenkomst plaats. De zaal was overvol, de ruimte stond blauw van de rook van Gitanes en Gauloises. De ene na de andere spreker haalde uit naar de Franse regering en veroordeelde het brute optreden van de Compagnies Républicaines de Sûreté, de Franse oproerpolitie CRS. Vier studenten zaten nog vast, en de politie hield de Sorbonne bezet.

Wij stonden voor in de zaal. Veel begrepen we niet van de toespraken en de scherpslijperij tussen de verschillende studentenfacties ontging ons volledig, maar de sfeer was zinderend. Iedereen was solidair met het protest. Jullie strijd, onze strijd, internationale solidariteit! Een student met rossig haar en sproeten trok de meeste aandacht. Hij was een begenadigd spreker en kreeg de grootste bijval. ‘Wie is dat?’ vroegen we een Franse student.

‘Weten jullie dat niet?’ zei hij verbaasd. ‘Daniel Cohn-Bendit!’

Na afloop schudden we Dany le Rouge de hand.

De volgende avond was er een demonstratie aangekondigd. Op de Place Denfert-Rochereau verzamelden zich tienduizenden mensen. Studenten klommen op de Leeuw van Belfort midden op het plein en drapeerden een rode vlag over het bronzen beeld. Overal waren spandoeken en vlaggen: rode vlaggen van de communisten, zwarte van de anarchisten. Er heerste een geladen sfeer, naar alle kanten deinde de menigte in gespannen afwachting van wat komen zou. Traag zette de demonstratie zich in beweging, niemand wist waarnaartoe. Spreekkoren weerkaatsten tegen de negentiende-eeuwse huizen. ‘Libérez nos camarades!’ ‘De macht is aan de straat!’ en ‘CRS-SS!’ Sommige studenten droegen brommerhelmen, klaar voor de strijd. Er hing revolutie in de lucht.

De CRS, in gevechtsuitrusting met schilden en wapenstokken, had het gebied waarbinnen het protest zich afspeelde, afgegrendeld. De demonstratie liep vast. Straten waren afgesloten, er was geen uitweg. Spontaan begonnen studenten stenen uit het wegdek te wrikken en het straatmeubilair te slopen. Binnen de kortste keren werden er barricades opgeworpen in de Boulevard Saint-Michel, de Rue Gay-Lussac en andere straten van het Quartier Latin. De geest van de Parijse Commune van 1871, de februarirevolutie van 1848, de julirevolutie van 1830 en de bestorming van de Bastille in 1789 maakte zich meester van de demonstranten.

Om twee uur in de ochtend zetten de CRS-agenten hun gasmaskers op, trokken hun wapenstokken, hielden schilden voor zich en begonnen hun charges. Ze zetten granaatwerpers en waterkanonnen in. De demonstranten bonden sjaals voor hun gezicht tegen het traangas. Ze trokken zich terug achter de barricades, zetten tegenaanvallen in, gooiden klinkers en alles wat uit de straten kon worden gesloopt naar de oproerpolitie. De charges waren meedogenloos, er vielen gewonden. Omwonenden die vanaf de balkons van hun appartementen toekeken, gooiden uit verontwaardiging bloempotten met geraniums naar de politie. Geparkeerde auto’s werden omgekieperd en in de fik gestoken, benzinetanks ontploften, winkelruiten sneuvelden. De brandkranen op straat werden opengedraaid om met bluswater de misselijkmakende effecten van het traangas te neutraliseren.

Wij renden weg om aan het geweld te ontkomen. In de verwarring raakten we elkaar kwijt. Ik kreeg klappen. Plotseling voelde ik dat iemand aan mijn arm trok. Een onbekende hand sleurde me een winkel binnen, waarvan het ijzeren rolluik midden in de nacht haastig omhoog was getrokken. Een slagerij. Samen met mij zochten enkele andere demonstranten hun toevlucht in de winkel. Terwijl de charges van de CRS op straat onverminderd doorgingen, liet de eigenaar van de slagerij razendsnel het rolluik weer voor zijn winkelpui zakken. Ik was veilig. De adrenaline pompte door mijn lijf, opwinding en opluchting tegelijk.

In het Quartier Latin woedde de veldslag in de ‘nacht van de barricades’, de nacht van 10 op 11 mei 1968, tot het ochtendgloren.