Leesfragment

De beslissing

  • 29 januari 2015
  • 2m

2002

‘Volgens mij moet ze eruit,’ zei ik.
De dienstdoende arts had een gezicht met scherpe lijnen, omlijst door sluik donker haar. Beetje bitchy. Aan het einde van de middag stond ze aan mijn bed. Het bezoek was net
weg.
Om mijn blote, nauwelijks zichtbaar zwangere buik zaten twee banden van elastiek die elk een vuistgrote blauwe sensor op z’n plek hielden. De sensoren waren verbonden met een CTG-apparaat dat naast mijn bed was gereden. De machine registreerde het hartritme van de baby en eventuele weeën. Het resultaat was af te lezen op een lange strook papier, die op de scheurranden omklapte en als een harmonica in elkaar vouwde.
Het was routine, al een maand en een dag inmiddels, sinds de verloskundige de groeiachterstand had geconstateerd: een halfuur ctg, tweemaal daags.
De harttonen waren luid hoorbaar, als doffe schoppen tegen een leren bal. Wat een oerkracht, mijn nog veel te kleine baby’tje. Toch lieten de uitdraaien al sinds de ziekenhuisopname een ‘afwijkend patroon’ zien. De lijn op het papier vertoonde geen mooie bergen en dalen, zoals dat hoorde, maar matige golven met flinke afzwaaiers. Daar gaat mijn kind, dacht ik de eerste keer. De hartslag werd langzaam trager en haperde, de lijn boog af. Even leek het stil te blijven. Tot de slagen, na tien, twintig seconden, weer vol vaart maakten, alsof er niets was gebeurd.
Zo ging het steeds. En telkens kwam ze, iets eerder of iets later, toch weer boven.
Vandaag leken de dips dieper en langduriger, in de tussenpozen liep de lijn beangstigend vlak. De arts tuurde geruime tijd naar de sliert papier en vroeg of ik de baby nog goed had gevoeld. Hoe vaker ik die vraag kreeg, hoe minder ik het antwoord wist. Ik geloofde het wel. Hetzelfde als gisteren, ongeveer. Wat hóórde ik eigenlijk te voelen? Wat bedoelden ze met goed?
‘Laat voorlopig maar aanstaan,’ zei ze met een hoofdknik naar het apparaat, half tegen de verpleegkundige, half tegen mij.
‘Ik kom straks terug.’
Ik wist wat ze wilde zien: drie dips op tien velletjes ctg-papier. Dat gold als het sein voor een baby in nood, als de gouden regel voor ingrijpen. Tot het zover was telde die andere regel, die keer op keer door de artsen werd benadrukt: elke dag langer in de baarmoeder was winst, wanneer een baby veel te vroeg geboren dreigde te worden. De longen waren nog niet klaar om te ademen, de darmen niet om voedsel te verdragen; de hersenen waren kwetsbaar voor bloedingen, de baby vatbaar voor infecties. Er zou pas worden ingegrepen als de baby het echt niet langer volhield.
Ik begreep het. Toch kon ik nauwelijks geloven dat ons meisje nog steeds beter af was in mijn buik dan daarbuiten. Ze was al weken amper gegroeid en dan waren er die diepe dips. Wat gebeurde er op zo’n moment daarbinnen? Raakte de bloedtoevoer bekneld? Niemand die het wist, maar het kon onmogelijk gezond zijn.
’s Avonds gingen de ogen van de arts opnieuw over een eindeloos lint van papier. Ze keek me onderzoekend aan. Ik slikte, het deed er toe wat ik nu zei. Het zwoegende ritme
minderde vaart. Daar ging de baby weer – zij had het ook gehoord.
‘Volgens mij moet ze eruit.’
Op het moment dat de ruggenprik werd gezet hoorde ik de stem van Lennard, mijn man. Ik zat op de operatietafel, rug gekromd, mijn hoofd ver tussen mijn knieën. De geluiden en een enkele beweging in mijn ooghoek verraadden wat er om me heen gebeurde. Er werden doeken uitgevouwen, instrumenten klaargelegd, papieren doorgenomen. Ik hoorde overleg, op fluistertoon.
Lennard was aan het einde van het bezoekuur gewoon naar huis gegaan. Een verpleegkundige van de kraamafde-ling belde hem toen ik al op weg was naar de operatiekamer. Een kwartier geleden, twintig minuten hooguit? Hij moest hard hebben gereden. Hij had operatiekleding aan en een muts op, zag ik toen ik opkeek. Om zijn nek hing zijn camera.
Ik moest gaan liggen, mijn armen werden vastgesnoerd, wijd, alsof ik werd gekruisigd. Met gazen gedrenkt in jodium schilderde een van de artsen mijn buik okergeel. Ter hoogte van mijn borstbeen verrees een scherm. Lennard werd naar een kruk naast mijn hoofd gedirigeerd.
Onderweg naar de ok had de anesthesist nog grapjes gemaakt, tevergeefs geprobeerd me de naam van de baby te ontfutselen; nu stond zijn gezicht strak. Concentratie.
Ik voelde het mes snijden. Het was een vreemde sensatie, niet eens echt pijnlijk.
‘Ik voel het nog een beetje, maar ga vooral door,’ bracht ik uit.
Zonder waarschuwing kreeg ik een kapje over mijn neus en mond gedrukt.
‘Daar ga je dame.’


Nieuws

Op zoek naar de grenzen van pril leven

In Nederland worden jaarlijks zo’n 2500 baby’s veel te vroeg geboren.  Judith Koelemeijer: ‘Brenda van Osch heeft als journalist haar eigen leven onderzocht voor Het onvoltooide kind’.  

‘Van Osch kan geweldig schrijven’ Bram Bakker in de Volkskrant ****

Bekijk hier het item bij RTL Late night van maandag 2 februari.

Luister hier naar het item met Brenda …

Lees verder