Nieuws

Fragment ‘Ondanks de zwaartekracht’

  • 22 november 2017
  • 5m

‘Is mijn vak kunst?’ vroeg Cor zich na afloop af. ‘Hij (Gropius) ziet de architect ook als een uitzonderingsexemplaar uit de massa der handwerkers, technici, ingenieurs tevoorschijn komen.

Al deze menschen die zich architect noemen zijn slechts met enkele esthetische beginselen versierde makelaars.’

Ondanks zijn twijfel wist Cor het tegelijk ook zeker: ‘Kunstenaars zijn er nu eenmaal, ik bedoel daarmede, men kan het nu noemen zooals men wil maar niet iedereen heeft toch scheppingsdrang en gave.’ Hij bedoelt: ‘Ik wel.’

Voordat hij zou terugkeren naar Berlijn, maakte Cor nog kennis met een Nederlandse kunstenaar die een cursus gaf in Weimar. Ze hadden een ‘grote boom opgezet over kunst’, alleen was dat geen reden om langer te blijven: ‘Of ik aan mijn bezoek in Weimar veel zal hebben weet ik niet.’ Dat hij uiteindelijk toch in het stadje bleef dralen, had ermee te maken dat er zich een goed pension aandiende en dat hij een ‘tekenbeschot’ kon lenen bij het Bauhaus. Opgelucht noteerde hij: ‘Dat deed toch weer eens goed. Zelf te werken en niet naar werk van anderen te kijken.’ Maar toen hij nog eens langsging bij zijn landgenoot, begon alles te kantelen.

Theo van Doesburg, zo heette die kunstenaar, had een paar jaar eerder met een andere jonge kunstenaar, Piet Mondriaan, het tijdschrift De Stijl opgericht. Volgens De Stijl moesten de kunsten ‘bevrijd worden uit de ketenen van de traditie en het individualisme’ door voortaan uitsluitend nog gebruik te maken van basiselementen: horizontale en verticale lijnen, en de primaire kleuren plus zwart en wit (de ‘niet-kleuren’). Doel: een nieuw evenwicht tussen het individuele en het universele. Idealiter werd de kunst gemaakt door een collectief, en door niemand persoonlijk ondertekend – ook deze kunstenaars droomden van een betere wereld.

Nu hij er meer van hoorde, begon het Cor te duizelen. Het leek of hij een nieuw ideeënuniversum was binnengerold. Alles wat hij over esthetiek had geleerd, ging over de buitenkant, hoe die eruitzag. Maar ‘Does’ zei iets anders. ‘Van Doesburg denkt dat de schoone vorm uit de nuttigheidsvraag zal ontstaan. Dat is voor moderne gebruiksvormen vanzelfsprekend, ook voor alles wat door de machine ontstaat.’

Als iets nuttig was, was het – mits goed ontworpen – vanzelf ook mooi, daar kon Cor zich in vinden. Alleen: ‘hoe zit het echter met zaken die als zuivere versiering om zich zelf gemaakt willen worden of zal men die in de toekomstsamenleving niet meer noodig hebben – niet meer vanzelf willen maken?’

Het stuiterde in zijn hoofd. Hij keek op tegen de diepgang van Van Doesburgs ideeën, maar Cor ging niet zomaar overstag. De volgende dag schoot hij in zijn dagboek gaten in die ideeën om te zien of ze standhielden. ‘In een modern stadsgedeelte geheel uit nuttigheidsoverwegingen schoon gebouwd, wil men een of andere ideële, of moreele of religieuze gedachte een monument geven. Daarbij staat toch geen nuttigheidsoverweging op de voorgrond?’

Nu we het einde van de rondleiding naderen, toont mijn gids hoe de utopische ideeën van het Bauhaus de werkelijkheid van alledag zouden veranderen. In het vroegere kantoor van Walter Gropius bestaat alles uit kubussen. De kamer meet 5 x 5 x 5 meter. Door tl-lampen (‘die waren pas net op de markt, het Bauhaus gebruikte ze meteen’) en een speciaal ontworpen vloerkleed is daarbinnen een kubus van 3,5 x 3,5 x 3,5 meter afgebakend, waar de eveneens kubusvormige fauteuils, kastjes etcetera zich vervolgens naar schikken.

‘De kubussen verhouden zich precies tot elkaar zoals bij de gulden snede,’ zegt Henriette, terwijl ik naar dit wiskundige wonder staar. Die verhouding moest een nieuwe hiërarchie tussen de mensen brengen. Niemand hoefde nog een lange afstand af te leggen naar een imposant directeursbureau, niemand hoefde vanaf een eenvoudige stoel over de schrijftafel heen tegen de baas op te zien.

‘De gast zat op net zo’n kubusstoel, wat het contact informeler en gelijkwaardiger maakte.’ Door deze stoelen, tafels en tapijten machinaal te fabriceren, werden ze bovendien goedkoper en beschikbaar voor iedereen. Goed ontwerp in massaproductie, het was een regelrechte revolutie; Ikea heeft het wiel niet zelf uitgevonden. Om te laten zien wat ze waard waren, hadden de kunstenaars van het Bauhaus in 1923 gezamenlijk een modelhuis uit de grond gestampt. Het werkelijke bouwwerk verderop in Weimar is gesloten, maar Henriette neemt me mee naar een donkere gang waar het ontwerp hangt. Aangezien ze het lichtknopje niet kan vinden, richten we er allebei onze telefoons op. Een slakkenhuis, noemt ze het. De volgorde van de kamers dicteerde een nieuwe manier van samenleven. Ze waren allemaal aan elkaar geschakeld rond de huiskamer als hart van het gezinsleven.

Hier niet de kamer van de heer des huizes als pronkstuk, hier geen keuken verstopt in de kelder omdat er alleen personeel kwam. De inrichting was louter functioneel: de keuken grensde aan de eetkamer, de slaapkamers aan de badkamer, en via doorkijkjes kon moeder vanachter het aanrecht de kinderkamer in de gaten houden. In de moderne keuken, voorzien van een boiler en een ruim aanrecht, waren alle oppervlakken glad, zodat de vrouw niet te veel tijd kwijt zou zijn met schoonmaken.

Op de vloeren was voor haar gemak het pas uitgevonden linoleum gelegd. Terwijl ik de details in me opneem, verwonder ik me erover hoe zoiets concreets als de plaats van de muren in een huis een visie kan uitdrukken over de samenleving. Huizen en kantoren werden een eeuw geleden ontworpen om de status van de eigenaar te onderstrepen, om te imponeren en afstand te scheppen tot lagergeplaatsten, niet om handig te zijn. Het geëxperimenteer van deze kunstenaars heeft daadwerkelijk onze manier van leven beïnvloed. Ging zoiets ook op voor het raster waarop Cor mijn stad had gebouwd?

‘Hier in Weimar ben ik toch weer veel veranderd,’ schreef hij na elf dagen. ‘Dat is ook het voordeel van reizen, dat een ontwikkelingsgang waarvoor men thuis een heel leven zou moeten doormaken, door die verschillende wisselingen veel sneller gaat. Echter kost dit veel kracht.’

Voor mij kwam de ommekeer toen ik zestien was. Het gebeurde op een maandagavond, de datum weet ik niet meer, het seizoen ook niet. Ik stond in het buurthuis nog wat te oefenen voor het dansje waarmee de jazzballetles was geëindigd.

De andere leerlingen, moeders die zich als altijd hadden beklaagd over de buikspieroefeningen waar ze toch steeds om vroegen, haastten zich naar huis. Inge, onze docente, liep op mij af.

‘Heb jij er ooit aan gedacht auditie te doen?’ Dat vroeg ze. Plompverloren. Auditie? Ik? ‘Je hebt talent,’ zei ze, ‘je kunt het altijd proberen.’

Zelf was ze afgestudeerd aan de Nel Roos Academie in Amsterdam, een dansopleiding die in zo hoog aanzien stond dat bijna niemand er werd toegelaten.

‘Maar ik heb nog nooit klassiek ballet gedaan,’ zei ik. Misschien wist Inge dat niet. De docente wuifde het weg. ‘Ze willen juist leerlingen die nog geen verkeerde techniek hebben aangeleerd. Het gaat erom dat je talent hebt.’

Ik wist niets te zeggen. ‘Voor de docentenopleiding hoef je niet zo jong te beginnen, daar kun je nog naartoe. Denk er maar eens over na.’

Ze begon haar cassettebandjes bij elkaar te rapen. Ik mompelde een vaag ‘Oké, doei’, en glipte het lokaal uit. Om de hoek van het buurthuis bleef ik staan. Mijn benen trilden. Het duurde even voor ik begreep wat er precies was gebeurd. In mijn hoofd vond een draai van 180 graden plaats. Dit was wat ze had gezegd: dat iets onmogelijks – misschien, heel misschien natuurlijk – toch mogelijk zou kunnen worden.

Normaal danste ik na jazzballet altijd naar huis maar nu liep ik zo langzaam mogelijk, om aan het idee te wennen dat er zich een aardverschuiving had voorgedaan.

Overdag tekende Cor aan zijn examenontwerp – ‘hard gaat het niet’ – ’s avonds bezocht hij de Stijl-cursus van Theo van Doesburg. Er groepten vaak wel veertig Bauhausstudenten samen. De nieuwe omgeving maakte hem nieuwsgierig en onzeker tegelijk. ‘Zijn theorie moet ik verder leren kennen,’ noteerde hij. ‘Ik weet echter te weinig. Al kan ik veel bevatten. Mijn basis is te klein.’

Cor begreep dat er iets onomkeerbaars was gebeurd. ‘Onze ontmoeting is voor mij van grooten invloed geloof ik. Voor het geval ik me niet door die theorie laat leiden, zal zij toch van grooten invloed op mijn ontwikkeling zijn.’ De cursus van Van Doesburg introduceerde hem bij de belangrijkste, zij het nog onbekende kunstenaars van dat moment. In zijn dagboek maakte hij lijstjes om niet te vergeten hoe al die mensen heetten. ‘Lissitzky, Rus; Chagall, schilder.’ Kandinsky (schilder), Lucia Moholy (fotografe), László Moholy- Nagy (beeldhouwer, schilder, fotograaf ), Bruno Taut (architect), Arp (beeldhouwer), Baumeister (schilder). ‘Richter (schilder, filmer), Grae^ (beeldhouwer).’

Voor hij het in de gaten had, werd Cor meegesleurd in de maalstroom van de vernieuwers. Na tweeënhalve week in Weimar reisde hij met een groep naar een kunstenaarscongres in Düsseldorf. Constructivisten, kubisten, futuristen, dada. Ze liepen weg toen er over een program met 149 paragrafen moest worden gestemd en begonnen ter plekke hun eigen congres. En toen maakten ze de foto waarop Cor ongemakkelijk hurkt als krukje voor het linkerbeen van Nelly van Doesburg.

Een paar maanden later stond hij een stuk zelfverzekerder op de groepsfoto van weer een ander kunstenaarscongres. Tegen die tijd had hij begrepen dat hij hier wel degelijk bij hoorde, zij het op zijn eigen manier.

In zijn dagboek is de omslag direct te zien: na Weimar staan er geen aftastende observaties meer in over van alles en nog wat. Cor is nu doelgericht. Meer dan een regel per dag heeft hij niet nodig.

‘Juni 1 Düsseldorf bekeken, Niet veel ontdekt

Juni 2 Naar Keulen, wel karakter

Juni 3 Hannover, stemmige donkere baksteenarchitectuur’

Vanaf dat moment schoot Cor per trein door het landschap alsof hij het overzicht zocht, niet het detail. In het Ruhrgebied, waar miljoenen mensen door de razendsnel groeiende industrie werden omringd, verbaasde hij zich erover hoe iedereen alsnog probeerde de steden, gehuld in rook, vuil, roet en stof, schoon te maken, terwijl er geen beginnen aan was.

‘De grote fout is dat alles door elkaar ligt, woningen, industrie, enzovoort. Het is gewoon een rooklandschap.’

Collega’s die hij onderweg ontmoette, werkten allemaal aan een van de spectaculairste prijsvragen van die tijd: ‘het mooiste en meest onderscheidende kantoorgebouw’ voor de Chicago Tribune. 264 architecten zonden een ontwerp in. Cor niet.