Nieuws

Herman Pleij over de rol van de sjoelbak tijdens de feestdagen

  • 18 december 2015
  • 4m

De sjoelbak behoort tot de vaste attributen van het Nederlandse gezin met kinderen. Als die het huis uit gaan, verhuist hij naar zolder, om tijdens hoogtijdagen als Kerstmis en Nieuwjaar weer even beneden het warme gezinsgevoel op te roepen.

Hebben zich onder de nakomelingen nieuwe gezinnen gevormd, dan verdwijnt de sjoelbak naar de volgende generatie. Dat betekent niet dat de oorspronkelijke bezitters nu verlost zijn van het competitief schuiven met schijven in een houten bak. Om de groeiende eenzaamheid te lenigen, opent het bejaardenhuis ruime mogelijkheden om de verworven vaardigheden opnieuw te demonstreren, maar nu in strijd met lotgenoten.

Mocht er geen nageslacht zijn, dan krijgt de sjoelbak nog een tweede kans op de vrijmarkten van Koningsdag. Daar struikelt men algauw over een keur aan an­tieke en moderne bakken, die ook nog eens ter plekke tegen betaling bespeeld mogen worden om een prijs.

Wordt de sjoelbak ten slotte door dit langdurige transport door de genera­ties wat sleets, dan dient men geruime tijd uit te trekken om een keus te maken uit de liefst 28 nieuwe modellen in de huidige markt. Maar een sjoelbak hoort er te zijn. Deze is het sociale smeermiddel bij uitstek in het Nederlandse huisge­zin, met zijn veelzeggende uitwaaiering naar de bejaardenopvang en vrijhandel.

Dertig schijven moeten in een houten bak over een glad oppervlak in vier poortjes geschoven worden met verschillende puntenwaarde: 2-3- 4-1. Daarvoor krijgt men drie beurten, teneinde nog niet gearriveerde schijven alsnog naar binnen te werken. Zo’n volgende beurt heet ‘onderbeurt’, wat klinkt als een begrip uit de ziekenverpleging, maar hier toch begrepen moet worden als afgeleide en dus mindere beurt. Winnaar is degene met het hoogste aantal punten, waarbij ook nog eens een speciaal bonussysteem geldt: hoe even­wichtiger de schijven over de vier vakken zijn verdeeld, hoe meer verdubbelingen men in de puntentelling scoort.

Dat de sport juist in Nederland zo’n succes is, valt al meteen af te leiden uit de hoge organisatiegraad. Er is een Algemene Nederlandse Sjoelbond, gelieerd aan het noc*nsf en dus niet alleen erkend op het hoogste niveau, maar ook be­zeten van olympische ambities. Verder zijn er meer dan honderd verenigingen, bestaat er een competitie en worden er toernooien georganiseerd. Ook is er een Nederlands kampioenschap, terwijl wij nooit ontbreken op een wk. Die mondi­ale krachtmeting wordt steevast door Nederlanders gewonnen. Het wereldkam­pioenschap van 2015 speelde zich af in Tsjechië, waar onze landgenoten zowel bij de mannen als bij de vrouwen het eremateriaal veroverden.

Sjoelen wordt dus ook beoefend in andere landen, zoals België, Frankrijk, En­geland, Duitsland en Tsjechië. Maar kennelijk ontbreekt daar het brede draag­vlak – gelukkige beeldspraak – van de miljoenen beoefenaars in gezinsverband.

Op zichzelf zijn zulke schuifspelen op een glad oppervlak (zelfs bevro­ren water) naar een verkaveld puntenvlak al vanaf de Middeleeuwen in heel Europa bekend. Maar de variant in de houten bak op huiska­merformaat als familiaal gezelschapsspel wijst naar de populariteit van het kern­gezin in de Nederlandse samenleving, al van eeuwen her.

Deze muurvaste hoeksteen domineert nog steeds het dagelijkse leven en vormt ook de verklaring voor tal van nationale eigenaardigheden. Met de caravan, de thuisbevalling en het lage percentage vrouwen in topfuncties trekt Nederland mondiaal de aandacht. Dergelijke gedragingen en rolverdelingen vloeien voort uit de dwingende eisen die het omheinde leven van vader, moeder en de kinde­ren stellen.

Binnen die gezinscultuur is het sjoelen als typisch Nederlandse variant van de schuifspelen ontwikkeld. In zijn huidige vorm wordt het spel vanaf de eerste helft van de negentiende eeuw gemeld, met mogelijk een vroege start in Friesland.

Het woord ‘sjoelen’ laat zich afleiden van het Friese sjoel[j]e, wat staat voor ‘schuivend voortbewegen’. In andere landen is de sjoelbak duidelijk een importartikel, nog zichtbaar in het Franse billiard Hollandais. Dat de Duitsers het merk­waardig genoeg hebben over jakkolo – gewoon sjoelen – moet begrepen worden als afleidingsmanoeuvre. Het sjoelen is gewoon een schuifspel, dat naar het ge­ïdealiseerde gezinsleven van Nederland is omgebogen. Iedereen kan meedoen, vanaf een jaar of zes tot aan de dood. Daarbij ziet niemand er een probleem in dat zowel de kleinen als de bejaarden de handen wat bijgestuurd krijgen door een viever familielid. Je hoeft er dus niet voor achteruit te kunnen schaatsen en tege­lijkertijd met een stoffertje de baan aan te vegen voor een plompe schijf (curling, nota bene een olympische sport).

Verder leent de competitie zich voor einde­loze disputen en lichte vormen van ruzie. Daar zijn we in Nederland goed in. Ieder­een heeft over alles een mening, of het nu gaat over Zwarte Piet, bootvluchtelin­gen of de jurk van Trijntje Oosterhuis op het Eurovisiesongfestival.

Dat principiële gevoel van gelijkwaardigheid en de erkenning van het basis­recht om gehoord te worden, hebben ons land een ongekende ideeënrijkdom bezorgd, die de grondslag vormt voor een al eeuwenlang aanhoudende wel­vaart. De pragmatiek van de overheersende koopmansmoraal blokkeert name­lijk diep invretende conflicten en de bijbehorende wraakzucht, waardoor de hang naar onenigheid en dispuut telkens doelmatig landt in de bedding van een sterk vermogen tot het sluiten van compromissen. Die lopen dan van regenboog- en stroopwafelpieten via een bovenproportionele deelname aan internationale vre­desmissies naar een hobbezakpak voor Trijntje.

Het sjoelen is optimaal ingericht voor ruzie en verzoeningsrituelen. Liggen de spelregels sinds 1977 vast in de reglementen van de Sjoel­bond, in de gezinspraktijk wijkt men hier graag van af – op huiselijk niveau weten wij in principe alles beter.

De bekendste aanleiding voor dispuut is de behandeling van de slechts deels ingedaalde schijven, die daardoor nog in de poortopeningen hangen. Die pro­beert men er dan alsnog in te vingeren door met de wijsvinger langs de poortjes te ritsen. Maar menigeen kan daarbij de verleiding niet weerstaan om de schij­ven wat langer met de vinger (soms meer dan één) te manipuleren en zo als het ware het achterliggende vak binnen te frommelen.

Veel commotie geeft ook het te hoog opdringen van de schuifhand. Om der­gelijk misbruik tegen te gaan is er boven het loopvlak een dwarslat gemaakt, die moet verhinderen dat men te ver oprukt en de schijf te dicht bij de poortjes loslaat. Maar de meer gewieksten onder de spelers wurmen hun hand razendsnel onder de lat door en laten dan pas los. Fout! Alleen, wie heeft het goed gezien? En daar gaan we dan weer – ieders mening is immers evenveel waard.

Ook ontstaat gauw onenigheid over de bonusberekeningen bij de puntentel­ling, die in het officiële circuit wat merkwaardige bijzonderheden kent bij het bereiken van het maximale aantal punten in drie beurten. Nu komt dat in gezins­verband vrijwel nooit voor, maar hier en daar wenst men toch van zulke voordelen te profiteren – vergelijk de nationale spaarzegeldrift in het grootwinkelbedrijf. Al­leen begrijpen vooral de jongere en oudere spelers deze voordeelregelingen niet ten volle, iets waarbij ze zich overigens naar goed vaderlands gebruik niet zomaar neerleggen. Bijgevolg lanceren ze uiteenlopende interpretaties, die altijd aan het eigen voordeel beantwoorden.

Ten slotte levert het scoren van een zogenaamde ‘bok’ grote onenigheid op. Een schijf stuitert de bak uit of belandt op een andere en mag dan niet meer meedoen. Dat veroorzaakt niet zelden hevige verontwaardiging, omdat men de oorzaken daarvan meteen toeschrijft aan omstandigheden die buiten de eigen verantwoordelijkheid vallen of zelfs te wijten zijn aan de kwaadwilligheid van de medespelers: men is aangestoten door een ander, het materiaal is inferieur, er stak juist een windvlaag op – sjoelen is ook een buitensport, desnoods met al­leen het raam open.

Met zo’n variëteit aan twistpunten is het dispuut snel geboren. Daar­bij plaatst elke gezinslid de ingenomen positie graag in een breder verband van klachten over elkaar: jij speelt altijd vals, het hele huis zakt in elkaar van achterstallig onderhoud, je zet voortdurend ramen en deuren tegen elkaar open, mijn hele leven speelt zich af in windkracht negen. Maar de verzoening ligt al in het speelse samenzijn opgesloten, het moet tenslotte wel gezellig blijven.

Al met al frist een partijtje sjoelen in het gezin de boel danig op – het klaart de lucht en doet bestaande spanningen wegebben, die anders ondergronds blijven doorwoekeren. Langs die wegen voldoet sjoelen aan de idealen en ambities van een gezinsleven dat in Nederland als nergens anders ter wereld de primaire uit­drukking is en blijft van een volmaakt bestaan.

Uit: Nederland. Een objectief zelfportret in 51 voorwerpen