Hoop doet leven. Als je dit boek in drie woorden wilt samenvatten, daar zijn ze. Hoop is het bloed in onze aderen en het vuur in onze botten. Omdat we hopen, gaan we vriendschappen en liefdesrelaties aan. Durven we kinderen te krijgen. Beginnen we een opleiding en verschijnen we op een sollicitatiegesprek. Kopen we een huis. Reizen we naar een ander land om ons daar te vestigen.
Het tegenovergestelde is ook waar: wanhoop doet sterven. Zonder hoop blijven we in bed liggen en wachten we tot de dag voorbij is. Als je geen weg meer ziet waarlangs je je situatie kan verbeteren, wordt het stil vanbinnen. Je bewegingen worden stijf en stram. Je doet nog de dingen die je moet doen, maar je bent er zelf niet meer bij. Je voelt je automaat, het leven vloeit uit je weg.
De bekende psychotherapeut Viktor E. Frankl leerde zijn belangrijkste levenslessen in een serie concentratiekampen in de Tweede Wereldoorlog, waar hij werd gedwongen als arts te werken. Hij ontmoette er bijvoorbeeld een destijds beroemde componist. In vertrouwen vertelde hij aan Frankl dat hij een droom had gehad waarin hij een wens mocht doen. Hij had gevraagd wanneer de oorlog zou zijn afgelopen. ‘30 maart,’ had de stem in de droom geantwoord. Naarmate die datum naderde, maakten de geruchten in het kamp over de oorlog het steeds onwaarschijnlijker dat dit ook echt zou uitkomen. Op 29 maart werd de componist plotseling erg ziek. Op 30 maart raakte hij in coma; op 31 maart overleed hij.
Frankl zag het telkens weer gebeuren: ‘Het was uitsluitend mogelijk de innerlijke kracht van een kampbewoner te vergroten, wanneer men hem in een toekomstdoel kon doen geloven. Wee degene die de zin van zijn leven niet langer zag – hij was weldra verloren.’
Wat Frankl in extreme omstandigheden zag gebeuren, is uiteindelijk waarom ik dit boek schrijf: ik wil dit land zien bloeien. Daarom kom ik mijn bed uit. Niet als een naïeve optimist die wegdroomt en denkt dat alles als vanzelf goed komt. Maar als hoopvolle realist, die ziet dat de wereld op veel plekken kapot is en dat veel mensen stukgaan, maar gelooft dat het niet zo hoeft te blijven.
Niets is er mooier dan te zien hoe gebroken mensen weer met een blos op de wangen gaan leven, weer hoop krijgen. En het raakt me diep, het kan me fysiek pijn doen, als ik iemand ontmoet bij wie het licht is uitgegaan.
Een verhaal van hoop
Regelmatig ben ik met hulpverleners mee geweest om hun verhalen te horen en vooral de mensen te spreken die ze proberen te helpen, zoals slachtoffers van gedwongen prostitutie. Ik zie nog voor me hoe in Groningen een Oost-Europese vrouw, die zonder vergunning achter het raam stond, door twee kleerkasten werd opgehaald en tussen hen in wegliep. Ik vreesde het ergste voor haar. Of die Ghanese vrouw in Friesland, hoe zij mij aankeek. Die holle blik zal ik nooit meer vergeten. Fysiek en geestelijk gebroken. Ik heb haar en anderen persoonlijk beloofd dat ik alles zal doen wat ik kan om mensenhandel en gedwongen prostitutie te blijven bestrijden.
De afgelopen jaren heb ik veel geleerd over hoop en wanhoop. Een keerpunt was een reis die mijn toenmalige PvdA- collega Myrthe Hilkens en ik samen maakten. Met een tv-ploeg trokken we door Zweden, wellicht het meest geëmancipeerde land ter wereld, waar niet de prostituee strafbaar is maar de bezoeker. Hoewel we als Nederland vaak hoog van de toren blazen over mensenrechten, is er bij ons nog een wereld te winnen.
Het bestraffen van hoerenlopers leek me nog wat te vooruitstrevend voor ons op dit punt nogal behoudzuchtige land, maar hen medeverantwoordelijk maken in de strijd tegen dwang en uitbuiting, daarvoor moest toch een Kamermeerderheid te vinden zijn. ‘Klanten’ van uitgebuite en gedwongen prostituees die van dwang weten maar niets melden, moesten via een initiatiefwet strafbaar worden. Daarbij wilde ik per se een coalitie sluiten met een niet-christelijke partij. Ik had te vaak de reflex gezien om willekeurig welk voorstel van een christelijke partij als moralistisch weg te zetten. Myrthe had eerder al in haar kritiek op ‘pornoficatie’ laten zien dat ze dwars kan denken, en ik vond in haar een medestander. Maar de zomer na onze reis en na de documentaire belde ze me om te zeggen dat ze zou stoppen als Kamerlid. Ze voelde niet meer, zeg ik in eigen woorden, de vrijheid om haar geweten te volgen.
Marith Volp kwam als haar opvolgster en nam namens de PvdA-fractie het thema over. Ik merkte dat ze sceptisch was. Was het ons niet uiteindelijk toch gewoon te doen om het verbieden van prostitutie en daarmee het doordrukken van een ‘christelijke’ agenda? Ik ergerde me aan wat ik zag als wantrouwen. Dit ging om mensenrechten, emancipatie, vooruitgang, vrijheid – hoe kon ze hierin nu zo aarzelen? Ze wilde nader onderzoek en vroeg een zogeheten quickscan aan, waarin juridisch wordt uitgevogeld of de wetswijziging wel iets toevoegt. We botsten achter de schermen – beter gezegd: ik was gewoon pisnijdig – omdat ik het niet anders kon zien dan uitstel dat tot afstel zou leiden, en ik had haast. Ik had te veel vrouwen ontmoet met wanhoop in hun ogen. Dat moest eens ophouden. We leven in de 21ste eeuw.
Uiteindelijk bleek haar aarzelen een blessing in disguise. De uitslag van de quickscan was ondubbelzinnig: inderdaad zou het wetsvoorstel iets toevoegen. We waren intussen alweer een jaar verder – en ik kan ongeveer inschatten hoeveel vrouwen dag in dag uit mishandeld en misbruikt worden in deze sector – toen Marith het aan haar collega’s kon voorstellen. Mijn hart bonsde toen ze me belde om de uitslag te vertellen. Ik wilde zo graag dat we als land deze stap konden zetten.
En toen was het een nee. Men begreep wel de belangen van Marith en mij, voelde ook mee in onze strijd voor vrouwenrechten, maar een aantal collega’s vond een samenwerking met de ChristenUnie ‘zeer risicovol’. Ik was terug bij af. Als het gaat over hoop: die was ik zeker een tijdje kwijt. En toen kwamen we in een stroomversnelling. Binnen een paar dagen kantelde alles weer. Op een dinsdag kwam Nine Kooiman van de SP naar me toe. Ze had eerder het beruchte Utrechtse Zandpad bezocht met de prostitutieboten – die inmiddels geruimd zijn. De wijkagent had haar verteld dat er achter de keurige gevels vaak sprake was van mensenhandel en hoe lastig het is daar iets aan te doen. Nu was ze net in Amsterdam bij prostituees langs geweest met de organisatie Scharlaken Koord, en weer kon ze het niet achter zich laten. ‘Gert-Jan,’ zei ze, ‘ik weet dat je bezig bent met een initiatiefwet. Kan ik mijn fractie voorstellen om mee te tekenen? Want ik wil, ik móét gewoon iets doen.’
De dag erna had ik een koffieafspraak met vicepremier Lodewijk Asscher. We spraken over antisemitisme, de beveiliging van Joodse instellingen, de politieke cultuur en onze politieke stijlen, toen hij me ten slotte vroeg naar mijn vorderingen in de strijd tegen mensenhandel, waar hij zelf ook veel in had bereikt als wethouder van Amsterdam. Ik legde hem de situatie uit en hij was ronduit woedend. Hij vroeg me of hij nog een poging mocht wagen zijn eigen PvdA op andere gedachten te brengen. Ik gaf aan dat ik het zeer waardeerde, maar er niet op zou wachten nu de SP langszij was gekomen.
Die donderdag had Marith Volp een meeting met Diederik Samson. Dat heeft ze niet vaak, en er stond iets heel anders op de agenda, maar hij begon er meteen over: ‘Lodewijk heeft me gebeld en hij is zeer ontstemd over onze afwijzing. Misschien moeten wij ons standpunt hierin heroverwegen.’ En zo kwam het dat ik op maandag nog meende dat er geen hoop meer was voor ons voorstel, en dat binnen drie dagen twee grote partijen aan boord waren.
In dit hele proces merkte ik dat politiek van hoop begint bij geraakt worden door onrecht, verhalen van slachtoffers, of die ene blik van die Ghanese vrouw.
Geraakt zijn, en dat ook durven toelaten, kan uitermate frustrerend worden. Ik wist van meet af aan dat ik anderen moest vinden die net zo geraakt waren. Ik zocht een alliantie van journalisten, feministen, hulpverleners, juristen en anderen. Dat was niet moeilijk. We deelden zo veel waarden. Er sluimerde zo veel diepe verontwaardiging in dit land. Die hebben we effectief kunnen krijgen door congressen te organiseren, gezamenlijk artikelen te schrijven, tv-documentaires op te zetten en uiteindelijk het onderwerp politiek te maken. In de Kamer moest men het maatschappelijke draagvlak voelen.
Binnen enkele jaren zag ik het debat over prostitutie en mensenhandel kantelen. De optie om er nog gemakzuchtig of lacherig over te doen – wat we toch decennialang hebben gedaan – verdween. Veel mensen zijn gaan beseffen hoezeer prostitutie en mensenhandel verweven zijn. Het is een activiteit waar kennelijk een zekere vraag naar is, maar bijna niemand kan daar vrijwillig aan voldoen.
In het najaar van 2014 konden we ons initiatiefwetsvoorstel presenteren, anderhalf jaar na de tv-documentaire. Nog een jaar lang moest het voorstel langs diverse maatschappelijke organisaties en de Raad van State. Bij het debat in het najaar van 2015 bleek dat we in elk geval 74 zetels mee hadden; ook de Partij voor de Dieren beloofde uiteindelijk steun en met enkele afsplitsingen zouden we een meerderheid kunnen halen. Maar dat was me alleen te nipt en ik stapte naar GroenLinks, voor steun van een meer liberale partij, naast de confessionele en sociale partijen. In ons gesprek beloofde ik hun leider Jesse Klaver als ruil steun voor een initiatiefwetsvoorstel van zijn partij, zodat die daarvoor een meerderheid kon krijgen. Hij overlegde en gaf uiteindelijk ruimte om als woordvoerders hierover te overleggen. Wat via wederzijdse amendering uiteindelijk tot een voor ons beiden goed resultaat leidde.
Ik heb veel geduld moeten leren in dit hele proces. Het stond twee keer lang stil. Dat maakt je bescheiden, zeker als allerlei oplossingen bepaald niet uit je eigen koker komen, maar je gewoon komen aanwaaien. Zo werkt hoop, denk ik. Je moet het gevoel hebben zelf iets te kunnen uitrichten, maar ook dat jouw verrichtingen niet alles zijn. Je wordt moedeloos als je zelf niets kunt doen, maar evenzeer als je alles moet doen. Je wilt je onderdeel voelen van een stroming en daarin meebewegen. De Geest waait waarheen hij wil, zegt de Schrift, en als een wind opsteekt, probeer ik gewoon maar mee te zeilen.
Met een grijns kijk ik terug op de uitzending van Pauw in die tijd. Het was totale chaos in de studio. De redactie had me, in de hoop op wat vuurwerk, naast vier prostituees gezet die stelden dat ze al jaren volkomen vrijwillig hun werk deden. Twee zelfverklaarde ‘ouwe hoeren’ waren er ook bij, twee bejaarde zussen die hun leven lang in de prostitutie zaten en daar ginnegappend over konden vertellen: zij belichaamden de dromerige, naïeve blik die inmiddels vrijwel verdwenen is. Ook hun ‘carrière’ is met geweld en dwang begonnen. Ik ben met iedereen in gesprek gegaan, inclusief de ‘roze microfoon’, en merkte dat het me alleen maar sterkte en mijn argumenten scherpte. Steeds duidelijker zag ik voor me dat we geen vrijheid beperkten, maar die juist beschermden.
Rovers van hoop
Dit verhaal laat zien hoe hoop werkt. Dat is niet zozeer met een verheven blik naar de horizon kijken als wel met de poten in de modder staan. Maar dan kan het ook echt. En wat ervoor nodig is, zie je ook al gebeuren: verbinding, een woord dat nog vaak in dit boek zal terugkeren.
Er is een heuse psychologie van de hoop ontstaan, die onderzoekt wat de effecten ervan zijn. En hoewel ik al jaren met dit thema bezig ben, verrassen de uitkomsten me toch weer in hoe uitgesproken ze zijn. Of leerlingen en studenten slagen, blijkt bijvoorbeeld vooral te liggen aan of ze hopen, meer dan aan hun intelligentie, hun karakter en eerdere prestaties. Dergelijke cijfers zijn er ook over hoe werknemers functioneren, hoe duurzaam liefdesrelaties zijn en hoe ver mensen in ontwikkelingssamenwerking komen. Hoop is inderdaad een levenskracht.
Veel hoop is onbestemd. In een uitzending van Pauls Puber Kookshow vraagt Paul de Leeuw bijvoorbeeld aan zijn publiek: ‘Denken jullie dat binnenkort de Derde Wereldoorlog uitbreekt?’ De honderd tieners in de zaal zwaaien allemaal, zonder uitzondering, met een bordje met een groene duim omhoog. Paul de Leeuw schrikt: ‘Dat vind ik echt erg. Dat mag niet. Jullie moeten hoop hebben, je moet vertrouwen hebben in de toekomst!’ Paul is van z’n stuk gebracht en komt er tijdens de uitzending diverse keren op terug. De uitleg van de jongeren doet hem pijn. Maar wat opvalt, is dat hij geen reden geeft: je móét hoop hebben volgens hem, maar waarom precies?
Er is ook een soort hoop die meer onderbouwd is. Je hebt redenen om een of andere goede ontwikkeling te verwachten. Ik denk dat deze al duurzamer is en meer in beweging krijgt. De hoop waar het me in dit boek vooral om gaat, is het soort waarin jij zelf een rol kunt spelen. Je merkt dat jij verschil kunt maken. Als jij in beweging komt, beweegt er iets mee, niet in de verre toekomst, maar hier en nu. En je wangen gloeien.
Toen na mijn aantreden als fractievoorzitter de Volkskrant me vroeg wat mijn favoriete Bijbelfragment was, antwoordde ik direct: ‘Het verhaal van die kleine jongen met vijf broden en twee vissen.’ Veel te weinig om de hongerige magen te voeden van de duizenden mensen die om hem heen stonden, maar toen hij zijn trommeltje leegde boven de handen van Jezus, bleek het genoeg. Hij deed een beetje, Jezus de rest.
Ik zie hoop als de natuurlijke toestand van een mens. We worden ermee geboren. Elke baby ligt letterlijk en figuurlijk te trappelen om te leven. Je hoeft hem geen hoop aan te praten – maar hoop kan ons wel worden ontnomen.
Bas Heijne, columnist bij NRC Handelsblad, groeide op in Zwanenburg, aan de rand van de Haarlemmermeerpolder, onder de herrie van Schiphol. Het dorp staat daardoor stil: veel winkels hebben de deuren moeten sluiten, er komen nauwelijks nieuwe bewoners meer bij. Toen het honderdjarig bestaan werd gevierd, kwam plotseling het ‘zwembadtrauma’ naar boven. Een vrouw uit het publiek bevroeg in tranen de Noord-Hollandse commissaris van de Koning Johan Remkes. Waarom was hun het zwembad afgenomen?
Remkes begreep er niets van. Het geval was toch onrendabel geweest en om de hoek was een ander zwembad. Maar het had bij het dorp gehoord. In de jaren zestig hadden de bewoners grotendeels zelf het geld ervoor bij elkaar gesprokkeld. Heijne voelde de onderliggende emoties: ‘Verlies van eigenwaarde, bedreigde eigenheid, een heftig gevoel van miskenning, niet gezien worden – het is al jarenlang de grondtoon van de onvrede. Het zwembadtrauma is overal. Je vindt het terug in de rellerige protesten tegen de opvang van vluchtelingen, de weerklank die de bewust opgeklopte verzetsretoriek van Geert Wilders vindt, de hysterische ondergangslyriek in de sociale media.’
Die vrouw huilde omdat er niet naar haar werd geluisterd. Het voelde voor haar alsof Zwanenburg langzaam stierf, en de commissaris roofde haar laatste restje hoop op een levendige woonplaats. Wat een verjaardagsfeestje leek, voelde voor haar als een begrafenis. Ik zag iets vergelijkbaars gebeuren bij het referendum over de Europese Grondwet, ruim tien jaar terug. De overgrote meerderheid van de Tweede Kamer had voor gestemd, en twee derde van de mensen die zij vertegenwoordigde stemde tegen. Waarom? De vijf gemeenten waar de meeste mensen tegen stemden, waren Urk, Reiderland, Staphorst, Pekela en Oldebroek. En hier stemden de meeste mensen voor: Bloemendaal, Bennebroek, Bunnik, Abcoude en Doorn. Een basisschoolleerling kan de verschillen al zien: de tegenstemmers liggen geografisch ver van de Randstad, hebben gemiddeld een typisch niet-Randstedelijke overtuiging en hebben een andere culturele of sociaaleconomische positie dan de vijf andere gemeenten.
Hunkeren naar verbinding
Je niet gehoord voelen, dat berooft je van hoop. Je spreekt wel, maar je woorden verdwijnen in het luchtledige. Je handelt wel, maar je daden ‘haken’ nergens en zetten niets in beweging. Ik sprak onlangs een man van in de vijftig die nu anderhalf jaar werkloos is. Hij had altijd veel gewerkt, lange dagen gemaakt en alles gegeven. Hij woonde in Vathorst, een keurige woonwijk in Amersfoort. Maar nu hij zijn baan had verloren en al zo lang thuis zat, ontglipte hem de moed. Wat hem nog het meest ontwrichtte, is dat hij zijn kinderen niet kon geven wat ze nodig hadden. Ze moesten nu een studie kiezen die het minst kostte, niet die ze graag wilden. Maar het huis stond onder water en het water stond hem aan de lippen.
Soms verliezen mensen zelfs hun ziel, zo lijkt het. In de tijd van de rellen in de Haagse Schilderswijk heb ik daar meegelopen met de politie. Er was een melding binnengekomen van buren, en we belden aan bij een van oorsprong Azerbeidzjaans gezin: twee mannen en een vrouw, ik begreep niet in welke verhouding ze tot elkaar stonden. We verstonden elkaar nauwelijks, maar de vrouw was zichtbaar gewond. De agenten hadden een aangifte van haar nodig en probeerden haar te kalmeren, maar toen ze hen eenmaal begreep, weigerde ze. Ze maakte een achteloos gebaar, alsof ze iets weggooide.
Wat ik zag, was dat ze zichzelf weggooide. Verlies van stem, verlies van daden, verlies van zelf – het zijn ‘rovers’ van hoop. Ik heb ze in vele gedaanten gezien. Als de gemeenschappen afbrokkelen – kerken slinken, winkels en scholen in dorpskernen verdwijnen, sportverenigingen worden opgedoekt – kennen steeds minder mensen je naam. Jij lijkt er minder toe te doen. Je ervaart het als je je een speelbal voelt van een markt die je niet kent en waar je geen grip op hebt. Als we wegzinken in de bureaucratie van de zorg, van een hogeschool waar niemand je mist als je er niet bent. Of, heel simpel: als we twintig jaar huren bij een woningbouwvereniging, we hebben anderhalve ton aan huur betaald, en nog steeds herkent niemand ons daar.
Wat die rovers van hoop van je afnemen, is verbinding. Ik weet het, dat is een woord met een zekere jeukfactor. Je kunt geen training krijgen of er moet weer hoognodig verbonden worden. Toch zie ik het dagelijks gebeuren, dat we als mensen gemaakt zijn voor elkaar. Het is wie we zijn.