Leesfragment uit Ik doe krant van Françoise Kist
Vertwijfeld loopt hij over straat met in zijn hand een verkreukeld plastic tasje. Een jonge uitgeprocedeerde asielzoeker.
Oké, hij was als alleenstaande minderjarige asielzoeker (ama) goed opgevangen in een asielzoekerscentrum. Gekleed, gevoed, gelaafd, getroost, dat moet gezegd. Hij voelde zich veilig. Hij kreeg hoop. Hoop op een toekomst in dit nieuwe land.
Maar als hij achttien wordt, komt een grote brief zijn verjaardag verpesten. ‘U dient het land te verlaten.’ Afzender: de Nederlandse rechtsstaat.
Hij begrijpt er niets van. Hij is toch met open armen ontvangen? Waarom heeft hij dan Nederlands moeten leren? Waarom hebben ze hem een opleiding laten volgen?
Hij tast in het duister en verzet zich. Hij zoekt een advocaat. Het wordt een procedure en nog een procedure. Ze strijden samen tegen de voorbedachte rade waarmee hun tegenstander te werk gaat.
De zoektocht naar rechtvaardigheid voert langs ambtelijke instituten, kastjes en muren, langs sloten en grendels van politiecel en detentiecentrum. Het worden procedures van jaren totdat de advocaat het opgeeft.
Als troost wordt aan de uitgeprocedeerde kost en inwoning aangeboden. Hij mag naar een bed-bad-broodopvang. Maar, pas op, dat is fake news, want in die opvang worden uitsluitend Broodjes Verplichte Terugkeer geserveerd.
‘Nee, dank u. Dan liever de straat op.’
Hij is inmiddels dik in de twintig en klopt bij mij aan de deur. Iemand heeft hem naar mij verwezen.
—–
Het is 2006. Ik ben niet meer zo jong, maar nog energiek genoeg en ik heb een kantoortje. Ik heb in grote en kleine organisaties gewerkt maar wil nu zelf iets ondernemen. Mijn aandeel in de opbrengst van de verkoop van een bedrijf leverde mij een mooi geldbedrag op. En omdat ik ervan overtuigd ben dat educatie – in ruime zin – de basis is voor ieders persoonlijke ontwikkeling, wilde ik dat geld besteden aan educatie van kansarme jongeren. Wat ik belangrijk vind voor mijn eigen kinderen gun ik ook anderen. Bovendien wil ik graag met jonge mensen omgaan. Zo begin ik scholieren en studenten te helpen met advies en financiële bijdragen op weg naar bijscholing, een bijzondere cursus, buitenlandse stages of vrijwilligerswerk.
Plotseling staat die asielzoeker aan de deur.
‘Kan u mij helpen?’ vraagt hij.
‘Of ik je kan helpen, weet ik niet. Ik ben geen advocaat, ik ben geen maatschappelijk werker, geen psycholoog of dokter. Ik werk niet voor de overheid. Ik ben gewoon een mevrouw. Misschien kan ik met je meedenken? Kom maar binnen.’
We raken in gesprek en vele gesprekken zullen volgen. Ik luister en manoeuvreer tussen niet te veel vragen stellen en toch weer wel.
Onze ontmoetingen worden aangevuld met een kop thee, een boterham, paracetamol, vitamines, een sjaal, een muts, een plek om te slapen, samen naar de apotheek…
Het residu van wat hij ooit was, draagt hij mee in dat plastic tasje. Samen duiken we erin. Daar zie ik restjes cultuur, trots en overlevingsdrift en een groot verlangen naar leren, werken, een huis, een gezin: naar een menswaardig bestaan.
Heel normaal dus. Kinderen van ouders die hier illegaal wonen, vergaat het net zoals de jonge uitgeprocedeerde asielzoeker. Ook zij staan op hun achttiende met lege handen, al zijn zij verplicht naar school geweest.
‘Kan u mij helpen?’
Vreemdelingen, die geen vreemdeling meer heten maar het wel zijn: nieuwkomers, statushouders, nieuwe Nederlanders. Ook zij kloppen bij mij aan. Wat weten zij van Nederland? Wat weet Nederland van hen?
‘Kan u mij helpen?’
—–
Ik ben met hen opgetrokken en daarover gaat dit boek. Meedenken, dat is één. Dan volgt het meedoen en samen doen, het meewerken en samenwerken. Meelijden? Nee, dat niet: waar hoop is, is leven en er waren heel veel vrolijke momenten.
Wel lijden we sámen. Aan de onrechtvaardigheid in de wereld en de willekeur van het lot.
—–
De beschreven gebeurtenissen strekken zich uit over meer dan tien jaar. Ik heb een selectie gemaakt van personen en omstandigheden. De tijdsduur is hier en daar gecomprimeerd.
Wis het waas voor je ogen als de mensen en namen in dit verhaal schijnbaar op elkaar lijken of je doen duizelen. Maar namen representeren de wens en de opdracht waarmee ouders hun kind op pad hebben gestuurd.