Leesfragment

Leesfragment ‘Breekbare lading’

  • 18 januari 2023
  • 4m

Naar Londen 

Net toen Ma Heng en de curatoren van het Paleismuseum op zoek waren naar een permanente veilige haven om de schatten van de Verboden Stad te beschermen tegen een oorlog die volgens hen elk moment kon uitbreken, wees de regering hun een taak toe die angstaanjagend riskant en complex was: ze moesten in verband met een tentoonstelling enkele van de waardevolste, uitzonderlijkste objecten onder hun hoede naar de andere kant van de wereld transporteren. In Groot-Brittannië was men bezig de grootste tentoonstelling van Chinese kunst ooit te organiseren, en wel in zestien galerieën in het Burlington House in Londen, waar de Royal Academy of Arts gevestigd was.

De Internationale Tentoonstelling van Chinese Kunst was de droom van een groep verzamelaars uit Londen, rijke mannen die met hun smaak en kooplust belangrijke collecties van Chinese kunst hadden opgebouwd. De belangrijkste van hen was Sir Percival David, een buitensporig rijke telg van de familie Sassoon, die in Azië fortuin had gemaakt in het bankwezen, de textielindustrie en de opiumhandel. David was geboren in Bombay en was verliefd geworden op de Chinese kunst toen hij aan de Cambridge Universiteit studeerde. Hij was een geslepen, nietsontziende verzamelaar. Ooit had hij vijftig uitmuntende stukken keizerlijk porselein verworven van een bank in Peking, waar ze jaren daarvoor waren achtergelaten als onderpand voor leningen van het Qing-hof. Lang na het verdwijnen van de Qing stond het porselein nog steeds in de kluizen van de bank, zonder enige hoop dat de leningen waarvoor ze als onderpand dienden ooit zouden worden afbetaald. De bank in kwestie had misschien banden met, of was misschien zelfs eigendom van, het grotere Sassoon-imperium. Toen David in 1927 hoorde van het bestaan van het porselein, maakte hij er meteen werk van. De stukken verhuisden van de kluis in Peking naar zijn persoonlijke collectie in Londen, een van de fraaiste ter wereld, die vandaag in het British Museum te zien is. David combineerde zijn kooplust met de smaak van een connaisseur en een serieus verlangen om de kennis van de Chinese beschaving wereldwijd te vergroten.

David en zijn collega’s wilden van hun tentoonstelling een grootschalig nationaal evenement maken. Het publiek zou in lange rijen op de stoep staan te wachten, net zoals het had gedaan voor de Tentoonstelling van Italiaanse Kunst in 1930. Ze benaderden de Chinese regering via haar ambassade in Londen. Zou het Paleismuseum stukken van de keizerlijke collecties tijdelijk willen afstaan voor de tentoonstelling? Stukken die nog nooit buiten China te zien waren geweest?

In Nanjing rook de regering van Chiang Kai-shek een kans. Een succesvolle tentoonstelling van de grootste culturele schatten van China zou wellicht het internationale profiel van de republiek kunnen opvijzelen, en misschien zelfs sympathie opwekken voor de ellende die ze door toedoen van een steeds militanter wordend Japan te verduren kreeg. Misschien kon ze zelfs de wereld ervan overtuigen dat de beschaving van China niet de goedkope, gedegenereerde lege dop uit de westerse en Japanse verbeelding was, maar een beschaving van grote waarde, een die bescherming verdiende. Het Paleismuseum kreeg opdracht medewerking te verlenen. De commissie die de bijdrage van China aan de tentoonstelling moest organiseren schreef: ‘Ons enige doel is het Westen de schoonheid van Chinese kunst leren waarderen. Maar het eigenlijke doel van China’s medewerking was de kijk van het westerse publiek op China beïnvloeden en westerse regeringen aansporen de Chinese republiek meer status in internationale kwesties te geven. De keizerlijke collecties zouden politieke instrumenten worden, stille ambassadeurs van de jonge kwetsbare republiek.

In het begin van 1935 reisden David en andere organisatoren, onder wie de verzamelaar Georges Eumorfopoulos en de eminente jade-expert Oscar Raphael, naar Shanghai. Daar haalden curatoren in het magazijn aan de rue Montauban onder toeziend oog van directeur Ma Heng mogelijk geschikte objecten uit hun kist. De onderhandelingen over welke stukken zouden worden tentoongesteld verliepen moeizaam. Het Paleismuseum wilde per se geen unieke, volstrekt onvervangbare stukken uitlenen. Het afstaan van een oud bronzen bord, de San Shi Pan, dat een unieke inscriptie bevat, was bijvoorbeeld onbespreekbaar. De Britten waren er niet blij mee, maar de Chinezen wonnen het pleit.

Tegen april waren de onderhandelingen voorbij: China zou 1022 stukken aan Londen uitlenen voor de tentoonstelling. Daarvan kwamen er 735 van het Paleismuseum, waaronder 60 bronzen objecten, 352 stukken porselein en 160 schilderingen en kalligrafische werken. De rest kwam van andere Chinese musea en een privéverzamelaar.

Toen de Chinese bevolking lucht kreeg van het plan, werd het met een koor aan protesten begroet. In China heerste een diep wantrouwen tegen de Britten en hun impulsieve kooplust. Het was per slot van rekening slechts drieënhalf decennium geleden dat de Britse troepen in het kielzog van de Bokseropstand moordend en plunderend door Peking waren getrokken. Een groep professoren van de prestigieuze Tsinghua Universiteit in Peking sprak zich in een lange verklaring uit tegen de beslissing om de objecten naar het buitenland te sturen. Ze waren bang dat de objecten onverzekerd waren en dat er onder de Britse organisatoren van de tentoonstelling roofzuchtige verzamelaars zaten die wellicht de schatten niet meer aan China zouden teruggeven als ze eenmaal hun handen erop hadden gelegd. ‘Als een kunstvoorwerpeenmaal in het bezit van het British Museum is gekomen,’ waarschuwden ze, ‘zal het nooit meer de poorten ervan mogen verlaten, hoe waardevol het ook is.’ Chuang Yen hoorde geruchten dat de objecten die bestemd waren voor de tentoonstelling in het geheim verkocht waren aan buitenlandse verzamelaars en nooit zouden terugkeren.

Ma Heng moest deze angsten zien weg te nemen. Zijn plan: de curatoren zouden elk stuk fotograferen en catalogiseren voordat het werd ingepakt; voor vertrek zou een tentoonstelling in de Bank van China in Shanghai het publiek laten zien wat er precies naar het buitenland ging. Curatoren van het Paleismuseum zouden de objecten gedurende de hele reis en tentoonstelling vergezellen. Bij terugkeer in China zou met een nieuwe tentoonstelling worden getoond dat de artefacten veilig waren teruggekeerd. Ma Hengs positie was uitzonderlijk moeilijk. Hij had de gigantische verantwoordelijkheid om het transport en de opslag van de collecties te beheren, maar moest voortdurend vechten tegen argwaan en wantrouwen, waarbij zijn professionalisme en eerlijkheid steeds weer publiekelijk ter discussie werden gesteld.

Ondanks alle publieke weerstand kwamen de voorbereidingen voor de tentoonstelling in het begin van 1935 op gang. De kisten voor de reis naar Londen werden speciaal gebouwd van stalen strips en gevoerd met hout en zijde. Ze waren zwart en leken op scheepskoffers. Op de zijkanten was duidelijk zichtbaar de tekst handle with care aangebracht: voorzichtig! Ma Heng besloot opnieuw de betrouwbare, competente Chuang Yen verantwoordelijk te maken voor het inpakken. In de kisten zat elk object in een op maat gemaakte doos, die vanbinnen bekleed was met stevig gewatteerd katoen ‘voor veerkracht en elasticiteit’ en vanbuiten met kleurrijke satijnen stoffen ‘om ze een elegant uiterlijk te verlenen’, schreef Chuang Yen later. Rollen met schilderingen en kalligrafie werden verpakt in dikke hoezen van blauwe katoen. Eenmaal ingepakt waren de stukken volkomen schokvrij. In totaal waren er 93 kisten.

Volgens afspraak waren de Britten verantwoordelijk voor het transport van Shanghai naar Londen. Sir Percival David overtuigde het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken ervan speciaal voor dit doel een oorlogsschip beschikbaar te stellen, en de Royal Navy wees de slagkruiser hms Suffolk aan. De Suffolk was een prachtig schip, een zware kruiser van bijna tienduizend ton. Ze had een 700-koppige bemanning en kon wel 31 knopen halen. Door haar snelheid en haar 8 inch-kanonnen was het een geducht vaartuig. In 1935 was ze het vlaggenschip van China Station, de gebruikelijke aanduiding voor de Oost-Aziatische vloot van de Royal Navy, en als zodanig was ze wit geschilderd met bruine luchtkokers. De Suffolk was een gestroomlijnde, gespierde belichaming van de Britse imperiale macht.

Chuang Yen had niet alleen toegezien op het inpakken van de kisten, maar behoorde, net als Na Chih-liang, ook tot de kleine groep curatoren die aangewezen was om ze naar Londen te vergezellen. In het begin van de zomer van 1935 bereidden ze zich voor op een lange zeereis, een tijdelijk verblijf in een koude onbekende stad en de zware taak om de kunstvoorwerpen te bewaken en hun land te vertegenwoordigen. In Chuang Yens reisverslag lijkt hij rustig en maakt hij geen melding van eventuele zorgen of opwinding. Aan de voorbereidingen voor de expositie in Londen valt af te lezen hoe de discipline onder de curatoren van het Paleismuseum steeds verder toeneemt. Tussen april en juni 1935 hebben ze onder streng toezicht meer dan duizend objecten met opmerkelijke snelheid en efficiëntie klaargemaakt, gefotografeerd, gecatalogiseerd, tentoongesteld en ingepakt. Het moet grotendeels aan Ma Hengs leiderschap en nauwgezetheid te danken zijn geweest dat ze dit alles voor elkaar hebben kunnen krijgen.

Verder lezen? Bekijk ‘Breekbare lading’ 


Nieuws

Blader door onze zomeraanbieding 2023

Onze zomeraanbieding is binnen en hij is weer gevuld met prachtige non-fictietitels voor komend seizoen.

In Een huis vol muziek maakt Floris Kortie een selectie van de mooiste stukken van zijn jarenlange muzikale metgezel Paul Witteman, journalist Charlotte Boström analyseert in Waarom Zweedse vrouwen niet gratis werken wat we van Zweden kunnen leren op het gebied van vrouwenemancipatie …

Lees verder