Leesfragment

Leesfragment: ‘De God van Galilea’

  • 24 april 2018
  • 4m

Leesfragment uit De God van Galilea van Bart D. Ehrman

1

Het begin van het einde:

de bekering van Constantijn

Er zijn in de geschiedenis van de beschaving maar weinig gebeurtenissen aan te wijzen die zulke verreikende gevolgen hebben gehad als de bekering van keizer Constantijn tot het christelijke geloof, in 312. Later zouden geschiedkundigen soms vraagtekens zetten bij die bekering: was die wel oprecht? Maar bij Constantijn zelf, en ook bij zijn adviseurs, lijkt er geen twijfel te hebben bestaan. Hij was van de ene verzameling religieuze opvattingen en praktijken overgestapt op een andere. Eerst was hij polytheïst en aanbad hij een bonte verzameling goden – goden van Naissa, de stad in de Balkan waar hij was geboren, goden van zijn familie, goden die een band hadden met het leger dat hij diende, en de goden van Rome zelf. En toen werd hij monotheïst, die alleen de christelijke God aanbad. Het is heel goed mogelijk dat die verandering niet plotseling en abrupt heeft plaatsgevonden. Misschien ging de overgang wel langzamer dan hij zich later kon herinneren of gezegd heeft. Wellicht zijn er tal van gesprekken en debatten met anderen aan voorafgegaan, en veel nadenken. Maar op 28 oktober 312 was het naar zijn zeggen zover. Vanaf die dag beschouwde hij zich christen.

De gevolgen waren zeer ingrijpend, maar niet om de redenen die maar al te vaak worden genoemd. Constantijn heeft het christelijk geloof niet tot staatsreligie verheven. Dat gebeurde pas bijna tachtig jaar later, onder Theodosius I. Evenmin is het zo dat Constantijns bekering dé beslissende gebeurtenis was die leidde tot het zich steeds verder verbreiden en het uiteindelijke succes van het christelijk geloof, het sleutelmoment dus dat een keerpunt in de geschiedenis werd. De christelijke gemeenschap groeide in die tijd namelijk zo snel dat dat succes ook op eigen kracht wel bereikt zou zijn. Als Constantijn zich niet had bekeerd, zou een latere keizer dat wel gedaan hebben, een van zijn zoons bijvoorbeeld. Wat Constantijns bekering zo revolutionair maakte, was dat het Romeinse bestuursapparaat, dat tot dan officieel tegen het christelijke geloof gekant was geweest en zich in een aantal regio’s moeite had gegeven om dat uit te roeien, zich nu opeens achter dat geloof schaarde en het steunde in plaats van het te vervolgen. Constantijn maakte van het christelijke geloof niet de enige officiële religie van het rijk. Hij maakte het tot een wettelijk toegestane religie, die bijzondere, zeg maar gewoon unieke keizerlijke voorrechten genoot, en ook financieel werd gesteund. Door die steun groeide de kerk inderdaad. Het besef dat het christelijk geloof nu werd onderschreven door de hoogste autoriteiten lijkt te hebben bijgedragen aan de sterke toename van het aantal gelovigen. Daar sloten zich nu ook steeds meer leden van de elite bij aan, zowel in Rome als in de provincies. Dankzij hun financiële steun was eerder de paganistische eredienst mogelijk geweest.

Hoe belangrijk de bekering van Constantijn ook was voor het welslagen van de christelijke beweging, het is onverwacht moeilijk om aan te geven welk geloof hij daarvoor aanhing. Als moderne geschiedkundigen het hebben over bekering kunnen ze daar een aantal verschillende dingen mee bedoelen. Waarschijnlijk kunnen we het het beste algemeen houden en stellen dat hij overging van het ene pakket aan religieuze praktijken en overtuigingen op een ander pakket. Dat is bij Constantijn zeker het geval geweest. Op een ogenblik dat, in elk geval achteraf, duidelijk aan te wijzen was, gaf hij zijn paganistische geloof op en werd christen.

Bekeringen kwamen in de oudheid niet op grote schaal voor. Paganistische religies kenden het fenomeen eigenlijk nauwelijks. Die waren polytheïstisch en als je als niet-christen besloot om een nieuwe of een andere god te aanbidden hoefde je nooit voorgaande goden en hun riten formeel te verzaken. Paganistische religies waren additief, niet restrictief.

Van christenen daarentegen werd geëist dat ze een keuze maakten. Bekeerlingen moesten stoppen met het aanbidden van andere goden en alleen de christelijke god vereren. Alleen het joodse geloof kende vergelijkbare verwachtingen en eisen. Onder niet-christenen – de ongeveer 93 procent die gewend was aan een veelheid aan goden – was dat polytheïsme niet iets waarvoor je bewust koos. Je deed het gewoon. Je deed mee aan allerlei religieuze activiteiten die plaatsvonden rond officiële staatsgoden, plaatselijke goden, familiegoden en wat zich verder nog aan goden met mensen bemoeide. Voor iedereen, behalve de joden en later de christenen, was het meer een manier van leven dan een bewuste beslissing. Je voegde je gewoon naar de manier waarop iedereen het altijd gedaan had. Daardoor was je betrokken bij de gemeenschap. Alleen kon je, anders dan nu, talloze goden tegelijk vereren.

Om die reden mogen we paganistische religies dus niet zien als iets met een gemeenschappelijke noemer. Het waren juist honderden – duizenden – onderling sterk verschillende religies.4 Onder alle mensen die een traditioneel geloof aanhingen, eigenlijk dus iedereen, was geen element, geen rite, geen gebed of offer aan te wijzen dat al die religies gemeenschappelijk hadden. Mensen hielden zich bezig met hun eigen in de loop van vele jaren gesanctioneerde manier om de goden te aanbidden. Dat deed ook Constantijn, net als iedereen die geen jood of christen was. Maar hij gaf dat geloof eraan om de ene God van de christenen te volgen. Het verhaal hoe hij christen werd, is intrigerend en complex tegelijk. Het raakt aan zaken die we anno nu als strikt maatschappelijk en politiek zouden bestempelen en aan andere zaken die we nu strikt religieus zouden noemen. Maar in het begin van de vierde eeuw werd er geen scherpe scheiding aangebracht tussen deze twee aspecten, het sociaal-politieke en het religieuze, maar waren ze juist onverbrekelijk met elkaar vervlochten. Het Grieks en het Latijn kenden zelfs geen termen om onderscheid te maken tussen wat we nu ‘politiek’ en ‘geloof’ noemen. De goden waren, dacht men, sterk betrokken bij alle aspecten van het maatschappelijke en politieke leven van de gemeenschap, van het kiezen van bestuurders en het indelen van de jaarlijkse kalender tot de wetten en praktijken rond het maatschappelijk verkeer, zoals huwelijk en scheiding, het bestuursrecht, het verklaren en voeren van oorlogen en alle andere belangrijke overheidsbeslissingen. De goden namen actief deel aan alle onderdelen van het politieke en maatschappelijke leven, en alle beslissingen en handelingen vonden plaats in relatie met hen.

Op het hoogste niveau hield dat in dat in brede kring bekend was dat juist de goden het rijk groot hadden gemaakt. Dat geloofde men ook oprecht. Het rijk speelde daarop in door de verering van die goden te steunen en aan te moedigen. Dat was goed voor het algemeen belang. Het idee van een mogelijke scheiding tussen kerk en staat, laat staan de vraag of die wenselijk was, kwam bij niemand op.

Vanaf het midden van de derde eeuw hadden de keizers dat heel goed door en stemden ze hun beleid daarop af. Daarom was een paar jaar voor Constantijns bekering de kerk op bevel van de keizer vervolgd. De christenen weigerden de goden van het rijk te vereren of zelfs maar te erkennen. Ze beweerden dat die goden boosaardige demonen waren en geen welwillende godheden die handelden in het belang van het grootste rijk dat de wereld ooit had gekend. De weigering om de goden te aanbidden werd door anderen juist gezien als gevaarlijk voor het welzijn van het rijk en daardoor van de staatsveiligheid. Het besluit om de christenen te vervolgen, dat op ons overkomt als een strikt religieuze kwestie, had toen ook socio-politieke aspecten. De christenen moesten als een kankergezwel uit de samenleving worden weggesneden. Geen keizer geloofde daar heiliger in – voor een groot deel door de alarmerende groei van dat kankergezwel – dan Constantijns voorganger op de troon, Diocletianus, die opdracht gaf tot de hevigste vervolgingen van christenen die tot dan hadden plaatsgevonden. Later zou Constantijn die opdracht herroepen. Maar nog tijdens die vervolgingen bekeerde hij zich.

Die bekering werd een keerpunt in de geschiedenis van het rijk, niet alleen voor wat betreft het christelijk geloof, maar ook voor het functioneren van de Romeinse staat. In latere hoofdstukken zullen we kijken naar de vervolgingen onder Diocletianus en naar de levensloop van Constantijn. Maar op dit moment gaat onze belangstelling heel specifiek uit naar die bekering, die een radicale verandering heeft teweeggebracht in het machtsevenwicht binnen het rijk, wat gevolgen had voor de vervolgde christenen en het bestuur van het rijk. Om de bekering goed te kunnen duiden moeten we iets meer weten van de politieke en religieuze achtergronden.