Leesfragment uit Leef als een beest. Stress, burn-out, overgewicht, en andere modernetijdziektes te lijf
De moderne mens lijkt op de bestuurder van een oldtimer die op een Duitse Autobahn rijdt: hij ziet er puik uit en voelt zich ook heel wat, maar eigenlijk is het tobben, met dat oude motortje en op die luizige bandjes van ’m. De plek die bij hem past is een rustig landweggetje waar je 60 km per uur mag. Maar hij jakkert net zolang over de Autobahn tot hij met kokende motor langs de weg stil komt te staan en de wegenwacht/psychiater/huisarts eraan te pas moet komen om de boel weer een beetje op te lappen.
Er gaapt een enorm gat tussen wie we zijn en wat we kunnen. Tussen wat we doen en waar de evolutie ons voor heeft toegerust. Ons lijf kan ons brein niet altijd bijbenen, daar komt het op neer.
Om te kunnen begrijpen tot welke ziektes en aandoeningen dat gapende gat leidt, hebben we onze gebruiksaanwijzing nodig, te beginnen met de onderdelen.
Hoe zitten we in grote lijnen in elkaar, en vooral: hoe is dat zo gekomen?
Sommige restanten van onze lange wordingsgeschiedenis zijn bekend. Onze verstandskiezen bijvoorbeeld. De mensen die twintigduizend jaar geleden leefden hadden daar veel schik van, omdat ze er grote, rauwe stukken vlees mee konden vermalen. Maar nu de slager ons vlees in de gehaktmolen gooit en wij er gemakkelijk te kauwen balletjes van braden, liggen de verstandskiezen werkloos in onze kaak en bezorgen ze ons alleen maar last, zeker als ze gaan ontsteken.
Het stuitje, nog zo’n voorbeeld. Een stukje staartbeen is het, een restje staart dus; totaal overbodig.
Er zijn ook minder bekende voorbeelden.
Neem de embryonale kieuwbogen. We hebben er niks aan maar we krijgen ze wel, als we als embryootje in de baarmoeder zitten. Als de schepper bij nul was begonnen, zou hij ons er natuurlijk nooit mee hebben opgezadeld. Maar de oude ketellapper bouwde voort op wat er al was. En die kieuwbogen had hij nog ergens liggen, een partijtje van pakweg vijfhonderd miljoen jaar geleden, toen de eerste vis door de oceanen zwom. Overigens hebben we die kieuwbogen maar heel even. Naarmate het embryo groeit, verdwijnt een deel van die kieuwbogen in de schedelbasis en wordt een ander deel opgenomen door de onderkaak. Van de rest wordt gebruikgemaakt bij de vorming van de middenoorbeentjes, het tongbeen en het kraakbeen van het strottenhoofd.
In je oor zit dus een restje vis.
En in die vis zitten restjes worm.
En in de worm zitten restjes eencellige.
En dus zit de eencellige ook in jou.
Soms kun je je innerlijke eencellige heel goed voelen, al weet je misschien niet dat hij het is die zijn kopje opsteekt. Bijvoorbeeld als je je lam schrikt omdat iemand in een restaurant een fles wijn op de plavuizen kapot laat kletteren. In een fractie van een seconde gaan de haartjes van je arm rechtop staan (restje zoogdier) en begint je huid te tintelen, waarna het zweet je uitbreekt.
Dat is hem. Dat is je innerlijke eencellige.
Er is helemaal geen reden om te zweten, want zweten doet een lichaam om hitte kwijt te raken tijdens het vluchten of vechten en daar geeft een kapotvallende fles wijn geen aanleiding toe. Je lichaam geeft een instinctieve reactie op stress.
Die reactie gaat mogelijk helemaal terug tot de eencellige die 3,6 miljard (3.600.000.000) jaar geleden in de genadeloos hete oersoep dreef. De belangrijkste stressor voor de eencellige was vermoedelijk de hitte, van die hete oersoep dus; en aangezien wij allen voortkomen uit het exemplaar dat eiwitten produceerde die hem hittebestendig maakten, kunnen wij 3,6 miljard jaar later nog altijd hitteschokeiwitten aanmaken als we ons lam schrikken.
[…]