Je hebt een boek in je handen dat op een bijzondere manier tot stand is gekomen. Het zijn de aantekeningen van een dochter die rouwt om haar overleden moeder. Die dochter ben ik. De aantekeningen zijn uit 1985-1986, het eerste jaar na de dood van mijn moeder. Ik was toen negenentwintig jaar en met haar dood werd ik wees. Ik ben een paar weken na haar dood over haar gaan schrijven, met de soms panische angst in mijn hart dat ik haar zou vergeten. De vijf notitieboekjes hebben van 1987 tot 2003 in een koffer op zolder gelegen, tot Marcel Musters en ik de voorstelling SMOEDER (ons moeder) aan het maken waren. Ze zijn er toen even uit geweest en verdwenen daarna weer voor vijftien jaar in de koffer. Tot Roos, mijn dertigjarige dochter, ze in 2018 begon te lezen. Dat kwam door Marcel Musters. Hier is het verhaal van het verhaal.
Marcel en ik, de voorgeschiedenis
Marcel speelde in 1995 en 1996 Erik van Dijk in de serie Oud Geld. Zo heb ik hem leren kennen. Nou ja, kennen…we zagen elkaar op de lezingen van elke nieuwe aflevering, maar verder kwam het niet. Onze levens waren vol en enerverend en spannend. Marcel maakte aan de lopende band prachtige voorstellingen met zijn eigen groep Mugmetdegoudentand. Ik had een gezin en schreef na Oud Geld theaterstukken, films en columns. We waren begin veertig en aan het pieken. Alles ging en ging en ging. En geen tijd om elkaar beter te leren kennen.
De dood van Thea
In 2002 stuurde Marcel een mail aan zijn vrienden, onder wie (een beetje tot mijn verbazing) ook ik. Hij schreef daarin dat zijn moeder binnen een paar maanden dood zou gaan, dat hij zo veel mogelijk bij haar wilde zijn en dus een tijdje min of meer onbereikbaar was. In de vier maanden die volgden hield hij ons per mail op de hoogte van hoe het haar verging. De mails waren kort en feitelijk, maar er sprak een grote liefde uit en een rustige aanvaarding, door allebei, van haar naderende dood.
Misschien verlangde ik er diep vanbinnen naar om op de een of andere manier bij dit afscheid betrokken te raken. Mijn eigen moeder was onverwacht gestorven. Ik heb geen afscheid van haar kunnen nemen. Ik heb niet voor haar kunnen zorgen. En dat had ik zo graag gedaan. Daar kwam nog bij dat Marcels moeder, net als de mijne, een volkse Brabantse huisvrouw was zoals ze nu bijna niet meer bestaan. Dat alles gaf mij sterk het gevoel dat we over de levens en de dood van onze moeders een voorstelling moesten maken. Heel voorzichtig vertelde ik dat aan Marcel. Maar het was te vroeg. Hij wilde absoluut niet.
Het begin van smoeder
Drukte; spelen spelen spelen, schrijven schrijven schrijven. Volle levens. We zien elkaar niet of nauwelijks. Toen kwam ik hem in 2003 onverwacht zomaar ergens tegen. Ik vroeg heel voorzichtig of hij er nog weleens aan gedacht had om samen een stuk over onze moeders te maken. Hij reageerde weifelend: ‘Laten we maar eens praten.’ Dat praten werden wekelijkse etentjes bij de Thai op de Nieuwmarkt. Het ritueel van samen eten, altijd hetzelfde, twee keer viskoekjes en twee keer nummer 62, gaf de gesprekken precies het juiste informele, familiaire karakter dat we nodig hadden om ze te kunnen voeren. We vertelden elkaar over ons verleden en over onze moeders. We spraken over hun levens, hun verdriet, hun liefde, hun veerkracht en hun onbekendheid met cynisme.
Na een paar weken kregen we het gevoel dat onze moeders, Thea en Rietje, bij ons aan tafel zaten en dat ze elkaar graag mochten.
Zo kwam het dat we na het eten buiten tegen elkaar zeiden:
‘Dag mevrouw Musters, tot volgende week.’
‘Ja, dag mevrouw Goos, goed uitkijken in die drukke stad hè?’
Dat was het begin van wat een belangrijk segment van de voorstelling zou worden. We zouden over hen vertellen als onszelf, hun kinderen. En we zouden ze ook gaan spelen. Daar hoefden we allebei helemaal niets voor te doen, behalve overstappen op Brabants dialect. Dan waren we Thea en Rietje. Dus ik moest gaan spelen. Acteren! Dat had ik nog nooit gedaan, maar het idee dat iemand anders mijn moeder zou gaan nadoen… dat was allang van de baan.
We wisten toen hoe we het wilden gaan doen, maar er was nog geen stuk. Er waren wat aantekeningen gemaakt in het Thais restaurant, flarden dialoog, ideeën.
Marcel vond het een geweldige luxe dat hij een keer niet hoefde te zorgen voor de tekst van het uiteindelijke stuk. Dat zou ik doen. Als we elkaar weer gezien hadden stapte hij vrolijk op zijn fiets en riep: ‘Succes hè Rietje, zet hem op!’
Op een dag hadden we niet bij de Thai afgesproken, maar bij mij thuis. Marcel had brieven teruggevonden van zijn vader. En gedichten. Die wilde hij voorlezen. Toen alles voor ons op de tafel lag, begon hij er in te bladeren, maar van voorlezen kwam het niet. Hij vond het toch niet geschikt voor de voorstelling. Alles verdween weer in de tas. Toen herinnerde ik me de boekjes. ‘Marcel, ik heb na de dood van mijn moeder vijf notitieboekjes vol geschreven over haar. Zal ik ze even pakken?’ Ik ging naar zolder en opende de bruine koffer. Er lagen ook allerlei geërfde spulletjes in uit mijn ouderlijk huis die ik te lelijk had gevonden om elke dag te zien. Zouden de boekjes lezenswaardig zijn? Of was het alleen maar larmoyante van-me-af-schrijverij geweest? Was hun therapeutische werking misschien de belangrijkste waarde van die schrijfsels geweest? De boekjes waren lelijk, de handschriften leken van zes totaal verschillende mensen, hele pagina’s waren in kennelijke staat geschreven en onleesbaar. Maar ze waren er nog, ik had ze in mijn handen en beneden wachtte Marcel.
Ik mocht die boekjes niet. Alsof ik naar foto’s keek van een redelijk geslaagde operatie die heel pijnlijk was geweest. Beneden begon ik er met lichte weerzin uit voor te lezen. Marcel zat meteen geïnteresseerd te luisteren.
‘Dit is prachtig materiaal,’ zei hij. ‘Dit moeten we gebruiken voor de voorstelling.’
Maar ik moest er niet aan denken. Weg met die boekjes!
‘Ik wil het niet, Mars. Ik vind er niks aan. Het doet pijn. Ik wil smoeder maken met de blik van nu en niet met de blik van de rouwende dochter die ik toen was. Ik leg ze weer terug.’
‘Wil je ze echt niet lezen?’ vroeg Marcel.
‘Absoluut niet.’
‘Mag ik ze wel lezen?’
‘Ja, jij mag ze wel lezen.’
We kopieerden alles en met een enorme stapel papier vertrok Marcel naar huis. De boekjes verdwenen weer in de koffer.