Hoe mijn ouders elkaar precies hebben leren kennen, weet ik niet. Ik weet dat mijn vader en zijn moeder vlak na de oorlog in Den Haag mijn latere grootmoeder Willy op straat tegenkwamen en dat ze even met elkaar bleven praten omdat ze een gemeenschappelijke vriendin hadden. Pappa is dan twaalf jaar en diep onder de indruk van de schoonheid van zijn latere schoonmoeder. Het kleine meisje dat ze aan haar hand heeft, Mamma was toen vijf, herinnert hij zich nauwelijks.
In het proefschrift Nihilisme en Cultuur, dat Joop Goudsblom in november 1960 verdedigde, vond ik een uitnodiging aan mijn vader en zijn eerste vrouw, voor een receptie die de vrouw die mijn moeder zou worden een paar dagen later geeft op de Verlengde Tolweg in Den Haag. Ging mijn vader alleen naar die receptie? In ieder geval heeft hun eerste ontmoeting verregaande gevolgen voor beiden: een jaar later verlaat mijn vader zijn eerste vrouw en verbreekt mijn moeder haar verloving met acteur Dolf de Vries.
Ik word twee jaar later geboren, in Bad Godesberg, naast Bonn, waar mijn vader dan nog steeds correspondent is voor de GPD. Een half jaar later vertrekken we per boot naar Amerika, waar Pappa zijn correspondentschap voor de GPD in Washington D.C. voortzet.
Amerika is een bevrijdend avontuur voor mijn ouders. Voor het eerst zijn ze helemaal weg van huis. Ver van hun familie, hun milieu, in een nieuwe omgeving, een nieuwe cultuur, die hun manier van leven en denken onherroepelijk zal veranderen. In 1964 schrijft mijn vader een artikel met als onderwerp: ‘Welke verschuivingen het beeld van Holland voor mij heeft ondergaan sinds ik buiten de grenzen woon’.
Hij begint met:
Drie jaar geleden ging ik uit Nederland weg en dat was
bepaald niet met loden schoenen. Ik was blij te vertrekken
uit de wat verstikkende atmosfeer die tussen de Hollandse
huizen hangt, uit het kringetje ‘ken je die en ken je
die’ en ‘hoe heet je vrouw van zichzelf’. Ik ging toen naar
Duitsland met het idee daar weliswaar een verre van ideale
maatschappij te zullen vinden, maar in elk geval een andere
hori zont, een groter land, een ruimer perspectief, een volk
in de greep van problemen, geestelijke en politieke.
Vervolgens somt hij op wat hij nu, op een afstand, als positief aan Nederland ervaart: de befaamde reinheid, de klare contouren van het landschap, het gevoel voor humor, het droogleggingsproject en het Deltaplan. Daar blijft het bij. Hij bekritiseert de slappe Nederlandse politiek, het taboe van de periode ’40-’45, de sensatiebeluste ‘Libelle-houding’ die men heeft ten opzichte van het koningshuis, zonder enige kritiek te durven uiten.
Tot slot zegt hij:
Ik vrees dat deze oproep tot wakker denken minder succes
zal hebben dan het roepen in een woestijn, waarop ten slotte
geantwoord werd. Nederland slaapt, dat is één van de sterkste
indrukken van het land, die ik heb sinds ik er weg ben.
Een mateloze zelfingenomen gezapigheid kenmerkt het leven.
Echte tevredenheid lijkt weliswaar gering te zijn, maar
de opstandigheid is zonder twijfel nog veel kleiner. Belangrijke
sociale of sociologische themata worden nauwelijks
aangeroerd. Onze wetenschappelijke talenten worden weggezogen,
onze schrijvers verslijten hun zolen op de mars
naar bezoldiging, een groot deel van de toneelspelers lijkt
van zichzelf nog verrukter dan tante Alida op rij zeven…
Mijn vroegste herinnering lijkt merkwaardig genoeg veel op Pappa’s eerste herinnering, die hij zo’n twintig jaar geleden opschreef en zelfs jaren later nooit kon herlezen (of voorlezen) zonder in snikken uit te barsten:
De kindereetzaal van het stoomschip was helemaal leeg. Er
liepen nog wel een paar grote mensen rond die opruimden,
maar alle andere kinderen waren al opgehaald door hun
ouders. Ik zat als enige aan een lange houten tafel, zo verloren,
zo verlaten als een driejarige zich maar kan voelen.
Wat was er met mijn vader en moeder gebeurd? Het moest
iets vreselijks zijn. Het vreselijke dat ik elke dag vreesde als
zij mij, voor dat zij zelf gingen eten in de grote-mensen-eetzaal,
afzetten op het kinderdek…
In mijn vroegste herinnering zijn we in Aspen om te skiën, ik ben bijna drie jaar oud. Mijn moeder was als jonge vrouw een tijdje skilerares in Lech. Ze heeft er zelfs even aan gedacht voor de Olympische Spelen te trainen. Ze neemt me tussen haar benen, ik heb piepkleine skietjes aan, en suist zonder stokken met mij van de berg. Het geeft een enorm gevoel van vrijheid en veiligheid. Ik voel haar vertrouwde warmte en in onze vaart zijn we verbonden en los tegelijkertijd.
Daarna sta ik alleen boven aan een lange trap te huilen. In het vertrek achter mij spelen kinderen. Er is een kindermeisje dat me probeert te troosten maar ik sla haar boos van me af. Mijn ouders zijn alleen gaan skiën en hebben mij in de crèche van het hotel achtergelaten. Ik ben niet zoals Pappa, ‘zo verlaten, zo verloren als een driejarige maar kan zijn’, nee, ik ben woedend. Ik wil schoppen, slaan, iets kapotmaken. Ze hebben mij buitengesloten.
Amerika is voor mij in de eerste plaats geur: drukinkt – die typische zweem van oude schrijfmachines – en houtvuur, smeerolie, olieverf, wierook. Het is ook geluid: het tjilpen van de American Robin, het kraken van ons houten huis, de sirenes van de brandweer in de verte, Bach, Pappa’s telexmachine. En smaak: cherry pie, maple syrup, jelly pudding, roasted corn.
Washington D.C. is, zoals heel Amerika ook in die dagen, uitgesproken child friendly. Ik ben bovendien the golden girl, zo hoogblond en ondernemend dat grote mensen graag de tijd nemen met me te praten. In winkels, restaurants en parken ben ik binnen een paar minuten verdwenen en dan vinden mijn ouders me druk in gesprek met de kok, de kassajuff rouw, de straatveger of een zwerver. Tijdens een bezoek aan het Witte Huis ga ik alleen op stap en word uren later door een grote zwarte bewaker slapend onder het bed van president Johnson gevonden.
Mijn ouders nemen me altijd overal mee naartoe, naar een concert van Joan Baez in 1967 om tegen de Vietnamoorlog te protesteren, naar Harry’s Bar om oesters te eten, naar partijtjes van vrienden. Wanneer ze thuis ontvangen, kom ik op een gegeven moment uit bed gerold, gewapend met een van mijn twee kinderstoeltjes om naast de grote mensen te gaan zitten. Maar eerst vraagt Pappa me dan aan onze gasten voor te doen hoe we op school de dag beginnen. Ik ga rechtop in het midden van de kamer staan, leg mijn hand op mijn hart en zeg: ‘I pledge allegiance to the Flag of the United States of America, America is the land of liberty…’ Er wordt gelachen en geapplaudisseerd. Mijn ouders zijn trots op me, Pappa is trots op me.
Vijf jaar later geeft mijn moeder in Amsterdam-Zuid haar eerste partijtje sinds het vertrek van mijn vader naar Den Haag. Ze heeft me verboden uit bed te komen, maar mijn nieuwsgierigheid is te groot en ik verstop me beneden in de garderobe. Zo nu en dan gaat de deur van de stampvolle zitkamer open. Er klinkt luide muziek, Tommy van The Who, muziek waar mijn moeder in die dagen naar luistert en waar ik niet tegen kan. Ik vang een glimp op van Henk Jurriaans, een zwaar opgemaakte Marte Röling en onze buurvrouw, het zusje van Frans Brüggen.
Wanneer ik me tussen de jassen begin te vervelen, kruip ik naar de deur en probeer onder de kier door te kijken. Het enige wat ik zie zijn mannenschoenen en plateauhakken. Dan gaat de deur open en staat Jurriaans voor me. Zonder enige notitie van me te nemen, stapt hij over me heen en loopt naar de keuken. Een vriendin van Mamma ziet me en zegt: ‘Hé, ga jij eens gauw je nest in!’
Er wordt gelachen. Beschaamd loop ik de trap op naar boven.
Wellicht door de openheid van de Amerikanen en het feit dat ik enig kind ben in die jaren, beschouw ik de ‘grote mensen’ als niet wezenlijk anders dan mezelf. Ze zijn groter, maar je kunt met ze praten en ik vind praten net zo leuk als spelen. Pappa en Mamma noemen mij dan ook the chatterbox, de kletskous. Ik wil bovendien altijd alles weten en wie kun je beter ondervragen dan the grown-ups? Ook later in mijn leven heb ik nooit het gevoel gehad dat het uitmaakt of mensen ouder zijn dan ik. Een groot deel van Pappa’s vrienden zijn mijn vrienden geworden en omdat we vaak dezelfde belangstellingen hebben voel ik me bij hen meer thuis bij dan bij mijn leeftijdsgenoten.