Leesfragment

‘Steeds voor alle arbeiders aanspreekbaar. Sam van den Bergh (1894-1941), grootindustrieel’

  • 24 oktober 2016
  • 3m

‘Braaf man’

Op 5 februari 1941 noteerde de tijdens de Tweede Wereldoorlog in Londen verblijvende oud-minister van Verkeer en Waterstaat en partijgenoot van Sam, jhr. ir. O.C.A. van Lidth de Jeude, in zijn dagboek: ‘S. van den Bergh, oud-lid van de Eerste Kamer, is op zijn buitenverblijf in Nice overleden. Hij was een braaf man, dien ik gaarne mocht. Ik herinner mij de grandiose “garden party” die hij gaf op “Wiltsang”, zijn buitenverblijf in Wassenaar, ter gelegenheid van zijn gouden bruiloft, in prachtigen zonneschijn.’ Sam herinnerd als ‘braaf man’, in de betekenis van dapper of van deugdzaam? In een portret dat Mien van Itallie-van Embden in 1928 voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant over Sam schreef, onderscheidde ze behalve ‘vieve, sterke ogen’ en ‘guitige, slimme trekjes om mond en kin’ ook ‘goedige’ gelaatstrekken. Die zijn ook zichtbaar in de krijttekening die Rosa Spanjaard in november 1929 van hem maakte en die op de omslag van dit boek is afgebeeld.

Sams tegenstrever, Anton Jurgens, in 1941 inmiddels 74 jaar, zal er anders over gedacht hebben, net als vakbondsman Hendrik Spiekman, als die nog geleefd had. Zij zullen Sam eerder gezien hebben als de strijdbare, energieke man die hij zeker was, de margarinefabrikant die de kneepjes van dat vak door en door kende, een persoonlijkheid met een snelle en nieuwsgierige geest, iemand die zich grondig in de materie verdiepte, op de hoogte van de nieuwste ontwikkelingen, gelovend in de vooruitgang dankzij wetenschap en techniek; een vooruitgang die hij in zijn leven ten volle had ervaren. Illustratief zijn in dit opzicht het op zijn naam staande octrooi voor een verbeterde machine voor het kneden van margarine, zijn verhandeling over de nadelen van het gebruik van olie uit sesamzaad in margarine, of het ‘op zak hebben’ van een pas verschenen, vuistdik Duits handboek over de winning van plantaardige vetten, als hij (in 1908) op reis gaat voor onderhandelingen in Bremen met leveranciers van katoenzaadolie.

De man die het liefst ‘in een hoekske met ’n boekske’ zat en die in 1928 verklaarde dat hij ‘de wetenschap in ons vak’ had gebracht; zijn ‘intellectuele neigingen’ hadden hem geholpen ‘om de chemici in de margarinefabrieken te brengen wat ze mee groot gemaakt heeft’. 29 De geschiedenis van het product staat er bol van: de verandering van grondstoffen, de toevoeging van vitaminen (1934), de verbeteringen in de houdbaarheid en, last but not least, het behoud van smaak – die moest de consument in verhouding tot de prijs wel voldoende blijven waarderen. Daarbij werd de prijs bepaald door de prijs van natuurboter, het voornaamste concurrerende product. In 1929 verklaarde Leo van den Bergh, toen directeur van de Duitse tak van de onderneming, voor een Duitse parlementaire onderzoekscommissie (die onderzoek verrichtte naar monopolievorming in de Duitse margarine-industrie) dat men er bij Van den Bergh voor zorgde dat de verkoopprijs van margarine ten minste circa 30 procent onder die van natuurboter bleef. Ongeacht fluctuaties in de kostprijs (grondstoffen) wilde de voorzitter van de commissie weten? Ja, bevestigde Leo. Tegenwoordig beheersen wij de raffinageproces zo goed dat wij, ongeacht de grondstoffen (palmolie, katoenzaadolie, koolzaadolie enzovoort), altijd een goed product kunnen leveren. Als we dat niet zouden doen, zo voegde hij eraan toe, dan zou de consument ons product niet meer kopen. Er moest worden gezorgd dat de smaak van margarine zo veel mogelijk zou lijken op die van natuurboter (‘buttergleich’); dat was de taak van de door Sam bepleite onderzoekslaboratoria. Het was en is het geldende mantra dat tot op de dag van vandaag in reclame voor margarine wordt uitgedragen met, zoals in heel veel voedingsreclame het geval is, aanhoudende claims op gezondheid.

Sams hang naar nieuwe uitvindingen bleek ook toen hij in 1938 bij zoon Sidney thuis, in Engeland, samen met hem keek naar een experimentele televisie-uitzending van een voetbalwedstrijd, waarschijnlijk de FA Cup Final van 30 april 1938 in het Wembley-stadion tussen Preston North End en Huddersfield Town, 1-0. Of toen hij aan dochter Ella vertelde over de uitvinding van Röntgen, met als bewijs de beroemd geworden foto uit 1896 van een doorschijnende hand met een ring. Zijn zowel thuis in Oss als door zijn broer Henry gevormde handelsgeest zou zich niet hebben kunnen voorstellen dat snel uit het hoofd rekenen (kenmerk van elke koopman) vervangen zou gaan worden door nog snellere rekenmachientjes; het opgeven van sommen aan zijn kleinkinderen zat hem in de genen. Net als zijn gevoel voor vreemde talen. Sam was boekenwurm en hands-on man tegelijk, kijkend naar de wereld vanuit de gedachtewereld van zijn stand, ‘wij kooplieden’, zoals hij regelmatig in zijn in het parlement gehouden redevoeringen liet blijken; een patriarchaal werkgever die het liefste zag dat zijn arbeiders één grote harmonieuze familie vormden, zo ongeveer zoals hij het zich ook in eigen familiekring wenste. Vóór samenwerking tussen kapitaal en arbeid, tégen klassenstrijd, ‘steeds voor alle arbeiders aanspreekbaar’, maar s.v.p. niet te veel tegenspraak.

Zijn meest dynamische jaren als fabrikant liggen ruwweg tussen 1900 en 1914, met de blik op ‘een nieuwe horizon’. Een periode van enorme expansie, met de overname van tal van bedrijven, vooral in Duitsland, de tijd waarin met Jurgens een felle strijd werd gevoerd over de patenten van het fabricageproces van het harden van margarine, een van de belangrijkste uitvindingen in deze industrietak. Het waren ook jaren waarin de opkomende vakbonden te vuur en te zwaard werden bestreden. Tegelijkertijd werd een begin werd gemaakt met een pensioenfonds en hielp de directie bij het aanblazen van het sociale leven op de fabriek met steun aan de personeelsvereniging ‘voor de beoefening van toneel, harmonie, zang en gymnastiek’, aan een fabrieksfanfare en een eigen bedrijfsvoetbalclub. Dat paste allemaal in het zo gewenste harmoniemodel, droeg bij aan de reputatie van het bedrijf, net als de cultuur van het uitgebreid vieren van bedrijfsjubilea, al in zwang vanaf ten minste 1906, een cultuur die later bij Unilever tot volle bloei zou komen.