Tussen de boortorens op Borneo werd Cees Fasseur geboren, om tijdens de oorlog met zijn moeder en zijn zusje in het jappenkamp terecht te komen. In juni 1946 ging hij op zijn zevende voor het eerst naar Nederland. Na zijn studietijd in Leiden was hij bijna een kwarteeuw werkzaam bij het ministerie van Justitie in Den Haag, waar hij Van Agt ontmoette als kamergenoot en minister. Als raadadviseur voor de wetgeving was hij betrokken bij het abortusvraagstuk, de euthanasie, de politieorganisatie, de excessen-nota en andere politieke kwesties die nog altijdnin de belangstelling staan.
Rond zijn vijftigste besloot hij de overstap te maken naar de professionele geschiedschrijving. Op uitnodiging van koningin Beatrix werd hij de biograaf van Wilhelmina en schreef daarna een boek over het huwelijk van haar ouders. Als eerste kreeg hij onbeperkt toegang tot het Koninklijk Huisarchief, dat voor andere historici nog altijd gesloten is.
Spottend werd hij wel ‘de hofbiograaf’ genoemd. Waarom werd juist hij gevraagd? Hoe dacht hij zelf over zijn taak en wat komt bij het schrijven van zulke biografieën verder allemaal kijken? Ook daarvan doet hij in deze levendig vertelde herinneringen verslag. Het boek sluit af met zijn belevenissen als lid van de commissie van toezicht op de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten en zijn lidmaatschap van de commissie-Davids, die in 2009 onderzoek deed naar de Nederlandse besluitvorming inzake Irak.