Kapers. Vroeger werden ze ook wel vrijbuiters genoemd, of avonturiers. Kapers waren particulieren die in oorlogstijd, in opdracht van de overheid, de zeeën bevoeren om vijandelijke handelsschepen als prijs op te brengen. Het was een lucratief, maar ook gevaarlijk beroep. Avontuurlijk kaperbloed diende samen te gaan met een levendige koopmansgeest, want de prijsopbrengst vormde de voornaamste bron van inkomsten voor kapers.
De grenzen tussen piraterij en kaapvaart zijn lang onduidelijk gebleven, maar vanaf het einde van de Middeleeuwen poogden overal in Europa overheden hun zeemacht te centraliseren. Ongereguleerde vormen van piraterij werden strafbaar gesteld of omgevormd tot aan regels gebonden kaapvaart.
Kaperbloed en koopmansgeest vertelt het hele verhaal van de Nederlandse kaapvaart en de dunne scheidslijnen tussen deze legitieme en verboden vormen van zeeroverij. Korteweg besteedt aandacht aan juridische zaken en aan reders, bemanningen, gevechten, financiële zaken en internationale verhoudingen. Net als Nederland waren Engeland en Frankrijk belangrijke kaapvaartlanden, maar de Nederlanders hadden ook te maken met de vervaarlijke Duinkerker kapers en de Barbarijers. Hoewel de Nederlandse kaapvaart centraal staat, komt ook het buitenland uitvoerig aan bod, van de piraten uit de Oudheid tot de huidige rovers, die anno nu schepen in de straat van Malakka bedreigen.