Door Hans Bak
Emeritus-hoogleraar Amerikaanse letterkunde en Amerikanistiek aan de Radboud Universiteit Nijmegen
Willem Meiners heeft een droom, een Nederlandse droom: dat het niet de Engelsen, Duitsers, Italianen, Spaanstaligen, of Aziaten zijn die een beslissende stempel hebben gedrukt op de Amerikaanse cultuur en samenleving, maar dat het kleine landje Nederland de facto Amerika ‘veroverde’ en een bepalende invloed heeft gehad op de VS – op zijn cultuur, zijn democratisch politieke systeem, zijn kapitalistische en individualistische mentaliteit en de inrichting van het bedrijfsleven.
Meiners groeide op in Nederland, maar woont (en werkte) dertig jaar in de VS en is getrouwd met een Amerikaanse. In zijn boek gaat hij op zoek naar de footprints die Nederlandse immigranten en hun nazaten door de eeuwen heen hebben achtergelaten en hij concludeert dat Amerika “een opvallend Nederlands land” is. Dat is, zo verzekert hij ons, een goed bewaard geheim. Maar wie zoekt, zal vinden. Meiners kijkt naar Amerika door een oranje vergrootglas en vindt verrassend veel. Hij werpt zijn net breed uit en haalt een rijke oogst binnen: zijn boek zit boordevol amusante weetjes en serieuze wetenswaardigheden. Op zijn speurtocht heeft hij alle vijftig staten afgereisd en een indrukwekkend aantal bronnen – gedrukt (boeken, kranten, tijdschriften, jaarverslagen, bevolkingsstatistieken) en online – afgegraasd. (Hij lijkt daarbij het grote standaardwerk uit 2009, Four Centuries of Dutch-American Relations, 1609-2009, over het hoofd gezien te hebben.)
Meiners heeft een missie. Hij wil de wijdverbreide misvatting corrigeren dat Amerika vooral gevormd is door Engelsen en geworteld is in Angelsaksische waarden en denkpatronen. Hij wil recht doen aan wat veel Amerikanen (en Nederlanders) niet beseffen: dat de Nederlandse cultuur en mentaliteit een veel sterkere stempel heeft gedrukt op de Amerikaanse dan doorgaans wordt beseft of erkend.
Dat die Nederlandse invloed niet of nauwelijks is gezien, komt onder meer doordat de typische Nederlandse immigrant vaak snel en geruisloos assimileerde en zijn Nederlandse identiteit makkelijk van zich af liet glijden in zijn verlangen ‘Amerikaan’ te worden. Of hij moest (zoals bijv. de historicus Robert Swierenga aantoont) deel uitmaken van een gereformeerde of hervormde geloofsgemeenschap die, juist door vast te houden aan hun religieuze Nederlandse identiteit, zich afzette tegen een verwerpelijke Amerikanisering. Meiners heeft een knap staaltje detectivewerk verricht in het blootleggen en naar boven halen van de – vaak onzichtbare en onvermoede – Nederlandse erfenis. Hij doet dat met humor en trots, en soms, in zijn ijver om een punt te maken, ook een tikkeltje gechargeerd.
Achter vele losse feitjes ontwaart Meiners een patroon; een samenhang en logica die zichtbaar worden als je Nederlands verborgen maar overduidelijke invloed op Amerika in de context ziet van hoe en wanneer het land werd opgebouwd. In de voetsporen van Russel Shorto en Simon Schama vindt hij de wortels van die invloed vooral in het Holland van de Gouden Eeuw en het zeventiende-eeuwse Nieuw Nederland.
***
Een aantal zaken die Meiners voor het voetlicht brengt zijn al zeer bekend en zelfs gemeengoed: zo weten we al dat de argumenten waarmee de Republiek der Nederlanden zich losmaakte van de Spaanse overheersing meespeelden in de hoofden van de Founding Fathers bij het opstellen van hun Onafhankelijksverklaring; van Russell Shorto weten we dat niet zozeer de Engelse Pilgrim Fathers (die vanuit Delfshaven naar de Nieuwe Wereld vertrokken, maar zich in het religieus tolerante Nederland helemaal niet op hun gemak voelden) als wel het vroege Nieuw Nederland in feite de grondslag legde voor de tolerantie en diversiteit van de ‘smeltkroes’ Amerika. Daarnaast weten we dat Nederland als eerste land de nieuwe VS erkende en dat de Roosevelts (Theodore, Franklin en Eleanor) Zeeuwse wortels hadden.
Maar Meiners voegt boeiende en minder bekende elementen toe. Zo benoemden de Britten, nadat ze New Netherland hadden overgekocht, vooral Nederlanders als stadsbestuurders (En, zo had Meiners kunnen toevoegen, Indian Commissioners, om de relaties met de inheemse bevolking in goede banen te leiden. Blijkbaar ging dat erg goed, want, zoals Meiners ons meldt, bestaat in New Jersey een inheemse nation waar de meest gangbare achternamen Van Dunk, De Groat, DeFreese en Mann zijn [85]). Jefferson gebruikte in Nederland vervaardigd papier voor de eerste versies van zijn Declaration of Independence en Nederland financierde “de volledige buitenlandse staatsschuld van het nieuwe land tijdens de Amerikaanse Revolutie” [p. 131]. En Theodore en Franklin Roosevelt lieten hun Nederlandse fascinatie voor het water doorklinken in hun professionele betrokkenheid bij de Amerikaanse marine. Of FDRs Four Freedoms ook van oorsprong een zestiende-eeuws Nederlands idee zijn, zoals Meiners claimt [123], is haast te mooi om waar te zijn.
Meiners veel omspannende zoektocht naar de Nederlandse vingerafdrukken op de Amerikaanse samenleving, politiek, cultuur en bedrijfsleven levert verfrissende en verhelderende bespiegelingen op, onder meer over de manier waarop Nederlanders door de eeuwen heen hebben leren omgaan met ruimte (van landwinning, stadsplanning en landschapsinrichting tot ‘totaalvoetbal’ en moderne kunst – denk aan Escher, Mondriaan en Willem de Kooning). En – hoewel dit geen nieuwe gedachte is – over de manier waarop de strijd tegen het water de Nederlandse mentaliteit heeft gevormd en de basis heeft gelegd voor de Nederlandse collectieve en democratische overlegcultuur: alleen samen kunnen we het water de baas blijven – ons fameuze (maar niet door Meiners als zodanig aangeduide) ‘poldermodel’.
De Nederlandse expertise op het gebied van waterbeheer en drooglegging is inmiddels – sinds de watersnoodramp van 1953 door de Deltawerken, maar zeker na Katrina (2005), Sandy (2012) en Harvey (2017) – ook in Amerika bekend en gewaardeerd en wereldwijd een succesrijk Nederlands export product: we zijn, zegt Meiners terecht, “een wereldspeler op het gebied van waterbeheer” [195]. In een van zijn betere hoofdstukken, geeft Meiners haarscherp aan waarom er in het individualistisch Amerika, met zijn wantrouwen van opgelegd regeringsbeleid en zijn onwil of onvermogen om individueel recht soms ondergeschikt te maken aan collectief belang, toch aarzeling blijft om de Nederlandse adviezen te volgen [204-5].
***
De Dutch touch is vooral leuk om te lezen door de talloze kleine weetjes waarmee Meiners zijn claim onderbouwt. Verrassend veel (iconische) Amerikanen blijken van (deels) Nederlandse komaf te zijn. Dat ze Nederlands bloed in de aderen hebben blijft vaak onzichtbaar omdat het via de moeder of grootmoeder is doorgegeven of wordt verhuld door verengelste namen als Dusenberry, Cruise en Hopper – Meiners is zich zeer bewust van “de bedrieglijke façade van achternamen” [52]. Officieel zijn slechts 4-5 miljoen Amerikanen van Nederlandse komaf, maar andere bronnen spreken van 20 miljoen. Een paar saillante voorbeeldjes: uit de film- en muziekwereld Audrey Hepburn, Marlon Brando, Meryl Streep, Clint Eastwood, Cecil B. DeMille, Jane Fonda, Kim Kardashian, Christina Aguilera, Bruce Springsteen – maar ook Angelina Jolie, Elvis Presley en Robert de Niro. De acteur Michael Douglas stamde af van de familie Rapalje die de eerste in Nieuw Amsterdam geboren baby leverde en vervolgens voor ruim een miljoen nazaten zorgde, waaronder Humphrey Bogart. Amerikaanse schrijvers als Melville, Whitman en Twain, maar ook business tycoons als Vanderbilt, Rockefeller en Ford, de broertjes Wright en uitvinders als Edison en Bell blijken van deels Nederlandse komaf.
Meiners betoogt dat wie in Amerika William heet naar alle waarschijnlijkheid ooit vernoemd is naar Willem III van Oranje Nassau (de William van William and Mary) – een twijfelachtige claim [90]. President Martin van Buren was onmiskenbaar van Nederlandse komaf. En blijkbaar ook Betty (Bloomer/Bloemer) Ford, echtgenote van Gerald Ford, volgens Meiners “ontegenzeggelijk Amerika’s meest Hollandse president,” [126] hoewel Ronald Reagan de bijnaam “Dutch” koesterde. Ook President Warren Harding, bedenker en promotor van het begrip normalcy (doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg), was van deels Nederlandse komaf, maar hij was ook een fameus rokkenjager en corrupt politicus. Blijkbaar is ‘Nederlands bloed’ dus geen garantie voor bewonderenswaardig of nastrevenswaardig gedrag of kwaliteit. Geldt dat misschien ook voor uit Nederlandse afkomstige formules voor succesrijke TV programma’s als The Voice of Big Brother of Extreme Make-over?
Dat veel Amerikanen van deels Nederlandse komaf succesrijke ondernemers zijn geworden is misschien niet zo verbazingwekkend. We kennen allemaal Shell, Phillips, Van Houten, Fokker en Unilever. Minder bekend, maar even indrukwekkend, is the record van Koch Industries. Nederlanders lieten hun sporen na in de Amerikaanse uitgeverswereld (Wolters Kluwers, Reed Elsevier) en – via de boekdrukkunst (Laurens Koster) – in de wereldwijde distributie van boeken, in de voedseldistributie, in het vuilnis- en goederenvervoer en in de scheepvaart [136]. Zoals Meiners zegt: “Logistiek moet in je genen zitten” [138].
Met name op het gebied van de infrastructuur, distributie, de transportsector en de informatie-industrie speelden – en spelen – Nederlanders een toonaangevende rol. Maar dat ook achter de uitvinding van Bluetooth, wifi en de ‘cloud’ Nederlandse creativiteit (of genialiteit?) schuilgaat is een verrassende ontdekking. Dat geldt ook voor ruimtelijke ordening en huiselijke architectuur: bungalows, de woonkamer (of livingroom) werden geïntroduceerd door de Nederlands-Amerikaanse Edward Bok, redacteur van The Ladies Home Journal en auteur van het populaire The Americanization of Edward Bok, en een van Meiners’ helden. Woonerven en rotondes werden bedacht door de Nederlandse verkeersingenieur Hans Monderman. En dat Santa Claus en trick-or-treat afstammen van het Nederlandse Sinterklaasfeest en Sint-Maarten zal velen bekend zijn (al rept Meiners met geen woord over de Amerikaanse verbijstering over Zwarte Piet). Het in het Amerikaanse honkbal gepraktiseerde moneyball is afgeleid van het Nederlandse ’totaalvoetbal’ betoogt Meiners. Ook veel consumptiegoederen komen uit Nederlandse koker: niet alleen Goudse kaas en stroopwafels, maar ook zeep, wc-papier, bier, koffie (Dutch-Bros, Peet’s Coffee, Starbucks), ijs (Ben & Jerry’s), pannenkoeken, doughnuts en appeltaart.
Soms zijn Meiners’ claims speculatief en gechargeerd: of het typische Amerikaanse stadspatroon – het gridsysteem – te herleiden is tot de Amsterdamse grachtengordel, of het patroon van door sloten en geulen omringde vierkanten in het Nederlandse polderlandschap? Mogelijk, maar moeilijk met zekerheid vast te stellen. En dat het Nederlands talloze woorden aan het Engels heeft gegeven – vooral uit de scheepvaart, maar ook dollar, yankee, cookie, coleslaw en Coney Island – is genoegzaam bekend, maar of “de Nederlanders het Amerikaanse Engels zo economisch en gebruiksvriendelijk hebben gemaakt als het nu is” zal door menig historisch taalkundige worden betwijfeld.
***
Nederland, zo betoogt Meiners onvervaard, is “een bindende factor en het kloppend hart” van de Amerikaanse samenleving. Toegegeven: het cumulatieve effect van al Meiners voorbeeldjes is verleidelijk overtuigend. Maar zoals Meiners ook erkent: “het wijdverspreide Nederlandse erfgoed in Amerika [valt] bij gebrek aan betrouwbare geboortegegevens nauwelijks meer aan te wijzen” [96]. En soms bekruipt je als lezer dan ook twijfel en de neiging vraagtekens te zetten. Wat bewijst dat ‘Nederlands bloed’ ook betekent dat je ‘Nederlands erfgoed’ of een ‘Nederlandse mentaliteit’ bezit? En hoe manifesteert zich dat dan? Wat is er nu – afgezien van hun Nederlandse voorouder – Nederlands aan Aguilera, Jolie, Elvis Presley of Robert de Niro? Voor de meeste Amerikanen van (deels) Nederlandse komaf geldt dat ze ambitieus, gedreven en vaak succesvol waren. Ze staken hun hoofden vrijmoedig boven het maaiveld uit. Maar maakt ze dat tot Nederlanders? Of juist tot Amerikanen? Zoals Meiners zich ook afvraagt: bestaat er wel zoiets als ‘nationale genen’?
Voor Meiners is, ondanks de titel van zijn boek, de Nederlandse invloed meer dan een ’touch’ – zij reikt tot in de vezels, het DNA, van Amerika. Dat is een vermetele claim, die bij sommige lezers onvermijdelijk zal leiden tot scepsis of kritische kanttekeningen. Soms scheren Meiners’ formuleringen rakelings langs overdrijving: “Op dit moment is Amerika Nederlandser dan ooit”. “Amerika [is] nog altijd een Nederlands sprookjesland”. “Het is de band met Nederland – de twee of drie stappen die iedere Amerikaan verbindt met Holland – waardoor de natie bijeen wordt gehouden”. Nederlanders zijn “in feite de ruggengraat van de natie” [56], want ook het Amerikaans kapitalisme en de democratie zijn in de grond “van Nederlandse makelij” [46].
Meiners wil vooral vieren en bejubelen, niet betreuren of kritiseren. Hij spreekt zonder schroom van ‘de jubellijst van Lang Leve de Hollander’ [90]. Hij heeft vooral grote bewondering voor het mythische Holland van de Gouden Eeuw en lokaliseert daar ook de wortels van de meeste eigenschappen die de Nederlanders naar Amerika hebben meegenomen: de pragmatische handelsgeest, het organisatietalent, de expansiedrang die de Nederlandse vloot wereldwijd over de wateren dreef (met Hugo de Groot en het recht op vrije zeevaart als moreel kompas), de VOC-mentaliteit – dat alles vormt ook nu nog, zegt Meiners niet zonder trots, de drijvend kracht achter de Amerikaanse aanwezigheid in Afghanistan en Syrië. De mogelijke schaduwkanten van de Nederlandse invloed blijven op de achtergrond. Zo merkt Meiners terloops op dat Maurits “een deel van zijn fortuin te danken had aan de slavenhandel” [10] en wordt het Nederlandse aandeel in de internationale slavenhandel (waarin ook zijn geliefde Nieuw Amsterdam een rol speelde) alleen omzwachteld aangegeven. Het was immers, zo schrijft Meiners, “een verleden waarin supermachten konden wegkomen met excessieve vormen van misbruik.” [10] “Je ziet wat je verwacht te zullen zien,” schrijft Meiners, “en wat je niet verwacht te zullen zien blijft meestal onopgemerkt” [131]. Anders gezegd: je ziet wat je wilt zien en wat je niet wilt zien onttrekt zich aan je zicht.
Het ‘echte’, normatieve Amerika, voor Meiners, lijkt toch vooral het blanke, Eurocentrische Amerika. Hij heeft betrekkelijk weinig oog voor de cruciale bijdragen die Amerikanen van niet-Europese origine hebben geleverd – denk aan de Afro-Amerikanen, maar ook aan Latino’s of Aziaten. Als je bedenkt dat tegen 2050 minder dan 50% van de Amerikaanse bevolking van Europese origine zal zijn, dan komt de Nederlandse invloed in een ander licht te staan. Om goed te kunnen wegen hoe groot de Nederlandse invloed op Amerika daadwerkelijk is of is geweest, zou je een vergelijking moeten (kunnen) treffen met de impact op Amerika van andere Europese immigranten – de Duitse of de Italiaanse bijvoorbeeld – of, om buiten West-Europa te kijken, de Aziatische of Latijns-Amerikaanse. In hoeverre zijn de Nederlandse eigenschappen die Meiners tot ruggengraat van de natie maakt daadwerkelijk uniek Nederlands? Of kunnen we ze deels ook terugvinden in andere nationale culturen die immigranten aan de VS hebben geleverd? Voor een historisch complexer en genuanceerder beeld van de Nederlandse immigratie blijft het werk van bijvoorbeeld Hans Krabbendam of Robert Swierenga onmisbaar.
Ondanks de overvloed aan voorbeelden, kent De Dutch touch een paar opvallende omissies: denk aan de huidige Amerikaanse ambassadeur in Nederland, Pete Hoekstra, of zijn voorganger Fay Hartog Levin. Denk aan Nederlandse acteurs die in Amerika triomfen vier(d)en (Rutger Hauer, Carice van Houten). Of aan een flink aantal Amerikaanse schrijvers van Nederlandse origine: David Cornell De Jong, Hans Koning, Feike Feikema (Frederick Manfred) en Peter DeVries. Ook Jan de Hartog en Leo Vroman brachten een groot deel van hun schrijversleven door in de VS en schreven zowel in het Engels als het Nederlands.
De Dutch touch is desalniettemin een alleszins lezenswaardig en amusant boek dat opvalt tussen de vele ‘mijn Amerika’ boeken die elk jaar in Nederland verschijnen en die allemaal getuigen van een diepgewortelde fascinatie voor een Amerika dat, zo beseffen we dankzij Meiners, veel meer Nederlandse vingerafdrukken bevat dan we konden zien.
Hans Bak, emeritus-hoogleraar Amerikaanse letterkunde en Amerikanistiek aan de Radboud Universiteit Nijmegen