door Adwin de Kluyver
Twee jongens die liedjes zingen bij een kerstboom, de volwassenen zitten in een kring, op tafel staan flessen drank en brandende kaarsen, buiten ligt een dik pak sneeuw. Kerstfeest op Spitsbergen, midden jaren twintig van de vorige eeuw.
Barentsburg was in die jaren een Nederlandse enclave in het poolgebied. Sjef van Dongen – die een paar jaar later uit zou groeien tot een nationale held nadat hij vier weken op het smeltende poolijs had doorgebracht tijdens een vergeefse poging om een groep gestrande Italianen te redden – woonde er samen met zijn familie tussen 1923 en 1926. Voor de familie Van Dongen stond meteen bij aankomst op Spitsbergen al een volledig ingerichte woning klaar. Het houten gebouw had driedubbele wanden, met isolatie van asfaltpapier, en dubbele ramen. Het huis was op stenen muurtjes geplaatst zodat in de zomer de stromen smeltwater geen overlast zouden veroorzaken. De inrichting week nauwelijks af van die van Nederlandse huizen. Vitrage voor de ramen, planten in de vensterbank, behang op de muur, vloerkleden op de grond, fauteuils met schemerlampen, papieren bloemen in een vaas op tafel. Een eind december pronkte een versierde kerstboom in de hoek van de kamer.
Bezoekers van Barentsburg reageerden soms verbaasd over zoveel Hollandse huiselijkheid in de poolstreek. Zo noteerde cruisepassagier Cornelia Serrurier in haar reisverslag: ‘Moeizaam zwoegend door mul zand en steenen, klommen wij naar het directie-huis, het grootste gebouw der nederzetting, waar ons een thee wachtte. Ik stelde mij voor een holle zaal te zien, met keukenstoelen en de allernoodzakelijkste gebruiksvoorwerpen en in werkelijkheid ben ik als met een tooverslag verplaatst in een der elegantste ontvangkamers die men zich denken kan, waar niets wat verfijnde, smaakvolle luxe bieden kan ontbreekt en een gracieuze gastvrouw ons vriendelijk tegemoet treedt. Buiten een arbeidsterrein door wildernis omgeven, binnenin de huizen en barakken zooveel gezelligheid en comfort als mogelijk is, aldus is de toestand in Barentsburg.’
Voor de bijna vijfhonderd inwoners van de mijnnederzetting, vooral Noorse en Duitse kompels, werd goed gezorgd door de Nederlandse leiding. Er waren twee kantines waar vijf keer per dag eten en drinken werd geserveerd. De dag begon om kwart voor zes met de ochtendkoffie en brood. Om 9 uur stond het uitgebreide ontbijt met brood of pap klaar. Om 1 uur ’s middags was het tijd voor het warme middageten waarbij rekening werd gehouden met de nationaliteit van de mijnwerkers. De Noren kregen vooral vis en de Duitsers vlees en worst. Aan het eind van de middag stond om 5 uur de koffie en het brood met zoet beleg weer klaar. Om 7 uur ’s avonds was het tijd voor het ‘avondbrood’, boterhammen met vlees en kaas. De beambten, zoals het hogere personeel werd genoemd, kregen bij hun broodmaaltijden roomboter, de arbeiders margarine. Daarnaast had iedereen elke dag recht op twee borrels oude klare jenever en een half flesje bier. Om alcoholmisbruik tegen te gaan was door de Nederlandsche Spitsbergen Compagnie, de Nespico, een bonnenstelsel ontwikkeld.
Het meeste voedsel werd geïmporteerd vanuit Nederland en Noorwegen. Maar in de zomertijd waren er ook vers vlees en groente. Vanuit Nederland werden koeien, varkens en kippen aangevoerd, die op een boerderij ondergebracht werden in verwarmde stallen. ‘Glimlachend toonde de directeursvrouw ons in haar pronkkast het eerste ei dat in de nederzetting was gelegd’, schreef de bezoekende Cornelia Serrurier, een docente Frans aan de Leidse universiteit, in haar reisverslag. ‘De kippenhokken kunnen electrisch verlicht en ook van het daglicht afgesloten worden, om de arme dieren te vrijwaren tegen de lange dagen en nachten, die hen op den duur zenuwziek maakten: de haan ging er over tobben wanneer hij moest kraaien, de hoenders raakten in de war met leggen en over het uur van op stok te gaan werd hevig gekrakeeld.’
In de nederzetting was ook een verwarmde kas waarin groente en tomaten werden gekweekt. In de wintermaanden vonden in de kas experimenten plaats met nieuwe, krachtige daglichtlampen van Philips. Daarmee lukte het om enkele tomatenplanten te laten groeien. Maar de oogst was te klein om tijdens de kerstmaaltijd alle monden in Barentsburg te voeden. En dus stonden er bij het gezamenlijke maal groenten en fruit uit blik en gedroogde vruchten op het menu. Scheurbuik was al eeuwenlang een van de grootste vijanden van de reizigers en bewoners in de poolgebieden. In de wintermaanden moesten conserven uit blik voor voldoende vitamine C zorgen.
In 1926 veranderde het leven in Barentsburg dramatisch. Bij gebrek aan kapitaal werd de steenkoolwinning stilgelegd. De mijnwerkers kregen hun ontslag en ook de familie Van Dongen keerde terug naar Nederland. Alleen oudste zoon Sjef bleef achter om samen met twee Duitsers en een Noor de installaties te onderhouden en de nederzetting te bewaken. Het was een eenzaam bestaan in het vrijwel verlaten dorp. Vooral de volledig donkere wintermaanden waren een beproeving.
In het jongensboek Een Hollandsche jongen in het Hooge Noorden, dat Sjef van Dongen in 1929 publiceert, vertelt hij over kerstmis 1927. ‘Bepaald kwellend waren de feestdagen. Zoo herinner ik mij het laatste Kerstfeest nog goed. Het vroor 38 graden, en ik zat in het groote ruime huis, geheel alleen, met mijn gedachten bij het klokgelui, de versierde winkels, de drukke straten in Holland: en ik zag niets dan sneeuw en ijs, en hooren deed ik heelemaal niets, of ik moest zelf praten, en daar vond ik mezelf niet interessant genoeg voor. Ofschoon, daar komt men ten slotte onwillekeurig toe. Iedereen deed dat op Spitsbergen.’