Deze week is het de Week van de werkstress. Wilma de Rek en Witte Hoogendijk schreven over de oorzaken van stress. Waar komt stress vandaan? Hier een leesfragment.
Brein achterop
Waarom ons stresssysteem 99,9 procent van de tijd dat we op aarde bivakkeerden uitstekend tegen de gangbare stressoren opgewassen was, maar nu in zijn voegen kraakt
De westerse bevolking raakt in toenemende mate in de greep van stressgerelateerde psychische en psychiatrische aandoeningen en een daarmee gepaard gaand gebruik van medicijnen en andere chemische hulp- en genotsmiddelen. Van alle aandoeningen in Nederland is depressie volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) de ernstigste als je kijkt naar het aantal jaren dat de aandoening gemiddeld duurt, en het aantal jaren dat verloren gaat door vroegtijdig overlijden. Psychiatrische problemen als groep komen op de derde plaats, na kanker en hart- en vaatziekten. De WHO schat dat depressie rond 2020 ook wereldwijd op de tweede plaats zal staan en rond 2030 zelfs op de eerste. Die ontwikkeling is niet los te zien van het groeiende aantal (al dan niet ingebeelde) stressoren waarmee de mens dagelijks wordt geconfronteerd en die een toename van de psychische belasting met zich meebrengt waar hij niet voor is toegerust en die hij ironisch genoeg helemaal zelf heeft veroorzaakt.
Ons lichaam beschikt, net als dat van andere dieren, over een stressregulerend systeem. Dat stressregulerende systeem weet prima raad met het soort stressoren waarmee primaten en andere zoogdieren miljoenen jaren geconfronteerd werden: kou, warmte, honger, dorst, bedreigingen in de vorm van hongerige beesten, kansen om zich voort te planten. Het waren concrete, overzichtelijke stressoren, van een heel andere orde dan het type ongrijpbare en onontkoombare stressoren waar de mens tegenwoordig mee te maken heeft: mail, nog meer mail, Facebook, nog meer Facebook, Twitter, Instagram, Snapchat, WhatsAppgroepjes, veeleisende collega’s, mekkerende bazen, blowende kinderen, verontrustende nieuwsberichten over de opwarming dan wel uitputting van de aarde, snauwende managers, onbetrouwbare politici, onhaalbare schoonheidsidealen, een onrustig celbeeld in het uitstrijkje, een haperende XBox, de mobiel die alwéér zegt dat ‘de opslag bijna vol’ is.
De wordingsgeschiedenis van dat stressregulerende systeem voert, net als die van andere levende wezens op aarde, terug op de eencellige die miljarden jaren geleden zijn entree op aarde maakte. Het heeft miljarden jaren van evolutie geduurd om te worden wie we zijn. Evolutie kost heel veel tijd: voordat een structurele biologische aanpassing aan een verandering in de omgeving een feit is, ben je – een enkele uitzondering daargelaten – al snel vele honderden generaties ofwel enkele tienduizenden jaren verder.
Dat komt doordat in de vrije natuur veranderingen in het DNA van de zaad- of eicel maar één keer per generatie kunnen plaatsvinden. Of ze zich voordoen en hoe ze eruitzien, hangt van het toeval en van de omgeving af. Meestal gebeurt er vele generaties lang helemaal niets bijzonders, tot zich een mutatie voordoet die nuttig blijkt.
Op een mooie ochtend in mei kan bijvoorbeeld een vogeltje dankzij een puur toevallig opgetreden mutatie in zijn DNA uit het ei kruipen met een iets stomper en sterker snaveltje dan zijn broers, zusjes en andere soortgenoten. Dankzij dat snaveltje lukt het hem sneller dan andere vogels de noten die in hun leefomgeving aanwezig zijn, uit de harde schillen te krijgen. De toevallig opgetreden mutatie geeft hem zodoende meer toegang tot voedsel dan de anderen en dus grotere overlevingskansen. Niet omdat dat van tevoren zo is bedacht, maar gewoon omdat hij mazzel heeft, met die fijne mutatie van ’m.
Door die grotere overlevingskansen worden ook zijn kansen op voortplanting groter. Als hij vervolgens zijn stompe, sterke snaveltje doorgeeft aan zijn nakomelingen, die daardoor óók weer grotere overlevingskansen hebben (en dus betere voortplantingsmogelijkheden) dan hun soortgenoten en op hun beurt de mutatie weer doorgeven aan hún nakomelingen, dan zal deze toevallig opgetreden verandering uiteindelijk een structurele aanpassing worden; de groep vogels die stompere, sterkere snaveltjes heeft wordt groter en groter.
Terug naar de mens en zijn stress. De stressregulerende systemen van de moderne mens verschillen niet of nauwelijks van die van de andere dieren, maar in de laatste 0,02 procent van onze evolutionaire wordingsgeschiedenis is onze leefomgeving sensationeel veranderd. En die moderne, luxe leefomgeving doet een heel ander beroep op deze stressregulerende systemen dan de van wilde beesten en zure bessen vergeven wereld waar homo sapiens het grootste deel van zijn evolutionaire geschiedenis doorheen wandelde.
Helaas hebben onze stressregulerende systemen nog geen tijd gehad zich aan de moderne stressoren aan te passen, omdat die systemen de tienduizenden jaren die de evolutie voor een dergelijke aanpassing nodig heeft nog niet hebben doorlopen. En dus is onze stressrespons heel vaak niet adequaat. Je hebt niets aan een verhoogde hartslag als je in bed naar je smartphone ligt te kijken waarop het ene nare filmpje na het andere binnenkomt. Niet alleen is die verhoogde hartslag een niet-functionele stressrespons, ons lichaam zit ook nog eens zo in elkaar dat onze hersenen een verhoogde hartslag associëren met gevaar. De bijbehorende emotie is angst die, als hij maar lang genoeg aanhoudt, bij mensen die daar gevoelig voor zijn tot depressie en angststoornissen kan leiden, en bij anderen op zijn minst tot een opgejaagd gevoel.
Wie nu bij zichzelf denkt: het zal best dat onze stresssystemen verouderd zijn, maar de mens is in de afgelopen eeuwen mooi wel slimmer geworden, heeft gelijk. De mens ís slimmer geworden. Maar slimmer werd hij vooral als soort. Niet als individu. Het individu was misschien wel het slimst in de honderdduizenden jaren waarin hij rondtrok als jager-verzamelaar. Het slimst in de zin van: het best aangepast aan zijn omgeving. In de biologie wordt daarvoor de term ‘fitness’ gebruikt; organismen met de hoogste fitness hebben de grootste kans te overleven en zich voort te planten. Iedereen kent de uitdrukking survival of the fittest (overigens niet bedacht door Charles Darwin, maar door diens tijdgenoot Herbert Spencer). Onze jagende en verzamelende voorouder wist niet alleen hoe je een konijn vilde of een kreeft openkliefde, maar ook hoe je een vuurtje maakte, welke bessen eetbaar waren en van welke je dood neerviel, en hoe je een navelstreng doormidden moest krijgen zonder gesteriliseerde schaar. Natuurlijk kon de ene mens beter koken en de andere beter vechten, maar in wezen was de oude homo sapiens een homo universalis.
Twaalf- tot tienduizend jaar voor Christus kwam aan die periode een einde. De mens, van wie het brein in de miljoenen jaren van zijn bestaan groter en groter was geworden, had bedacht dat je in plaats van achter voedsel aan te jagen veel beter zelf voedsel kon creëren – bijvoorbeeld door graan te verbouwen en dieren te domesticeren. De agrarische revolutie was een ingrijpende periode in de geschiedenis van de mens, met verstrekkende gevolgen. Geleidelijk aan stopte hij met rondsjouwen, jagen en verzamelen om zich te vestigen op vaste plekken. Waar homo sapiens tot dan had gefunctioneerd in groepen van maximaal honderdvijftig man, ontstonden nu steden waar soms wel tienduizenden mensen bij elkaar leefden. De samenleving werd complexer en mensen gingen zich specialiseren. De tijd waarin iedereen ongeveer hetzelfde wist was voorbij, individuen moesten hun eigen deskundigheid ontwikkelen. De een werd bakker, de ander timmerman, een derde kunstenaar en een vierde verdiepte zich in de werking van het menselijk lichaam. Er meldden zich ook vrijwilligers voor wat we nu het openbaar bestuur zouden noemen. In relatief korte tijd is de mens van een rondtrekkende nomade veranderd in een aan huis en haard gekluisterd wezen.
Over het antwoord op de vraag hoe goed de uitvinding van de landbouw is geweest voor aarde en mens, lopen de meningen uiteen. De Amerikaanse evolutionair bioloog Jared Diamond noemt de uitvinding van de landbouw in zijn bestseller Guns, Germs, and Steel (1987) ‘de grootste fout van de mensheid’, een mening die door een groeiende groep mensen lijkt te worden gedeeld, getuige de populariteit van adviezen vooral te gaan leven en eten ‘zoals de oermens dat deed’.
Het valt niet te ontkennen dat het leven van de mens er in de afgelopen duizenden jaren over het geheel genomen behoorlijk op vooruit is gegaan. Zonder agrarische revolutie zouden we nooit zoiets heerlijks hebben gehad als een goed bord pasta of een lekker broodje kaas; er zou geen literatuur zijn geschreven, geen muziek zijn gecomponeerd, antibiotica waren nooit uitgevonden en we hadden niet geweten dat de aarde om de zon draait. Zonder agrarische revolutie zouden we nu gemiddeld echt geen jaar of tachtig worden – niet eens de helft.
Toch mogen we best stilstaan bij de negatieve gevolgen van die agrarische revolutie.
Terwijl de menselijke gemeenschap in de afgelopen duizenden jaren als geheel steeds verstandiger werd, is het individu in zekere zin alleen maar onnozeler geworden. Als de moderne mens wordt losgelaten in een jungle met niets anders dan een speer om de wilde dieren van zich af te houden, zal hij nog geen maand overleven. Zijn brein is qua volume en structuur niet heel anders dan dat van zijn recente voorvaderen die zich in de jungle konden redden en wat betreft de rest van zijn lichaam is hij ook niet heel ingrijpend veranderd, maar hij mist de vaardigheden die hij nodig heeft om te overleven. Hij weet zich geen raad in de omgeving waarin hij zich een paar honderdduizend jaar lang uitstekend wist te handhaven.
Aan de omgeving van nu is hij echter ook bepaald nog niet aangepast. Goed, hij kan zich in zijn behaaglijke appartement best redden – hij weet welke knopjes hij moet indrukken om zijn oven te bedienen, wie hij moet bellen als de lift stuk is en hoe hij een leuk kattenfilmpje op Facebook kan zetten. Maar hoe al die dingen werken: dat weet hij niet. De mens is geen homo universalis meer. De wereld om hem heen is veel te ingewikkeld geworden voor één individueel brein en kan alleen nog maar begrepen worden door de optelsom van miljoenen breinen samen, elk gespecialiseerd in een bepaald onderdeeltje. Zo wordt de gemiddelde mens elke minuut van de dag geconfronteerd met het feit dat hij van veel meer dingen in zijn directe omgeving géén verstand heeft dan wel. De paradoxale situatie waarin we ons bevinden, is dat we behept zijn met een brein dat hijgend en piepend achter allerlei ontwikkelingen aan rent die door datzelfde brein zijn bedacht, terwijl het intussen moet anticiperen op nieuwe ontwikkelingen waarvan het de reikwijdte nog niet kan overzien.