Sinds haar oprichting in 1867 was het Nederlandse Rode Kruis nooit zo populair als direct na de Tweede Wereldoorlog. Het aantal leden maakte in de maanden na de bevrijding een ongekende groei door. Tegelijkertijd kreeg de organisatie de nodige kritiek te verduren. Het Rode Kruis had vervolgde joden en politieke gevangenen – zowel in de concentratiekampen als bij hun terugkeer – in de steek gelaten. In de hoop zijn humanitaire taak volgens de Rode Kruisconventies te kunnen blijven uitvoeren nam het deftige Haagse hoofdbestuur tegenover de bezetter een provocatiemijdende houding aan. Niet alleen de naziterreur stond hulpverlening in de weg. Het beleid van de geallieerden en de formele regels van het Rode Kruis vormden, hoewel ze bedoeld waren om hulp mogelijk te maken, soms juist een belemmering voor het humanitaire werk.
In dit boek beschrijft Regina Grüter de geschiedenis van het Nederlandse Rode Kruis tijdens de Tweede Wereldoorlog. Wat waren de prioriteiten van de organisatie en het in mei 1940 opgerichte Londense Comité van het Nederlandse Rode Kruis? Hoe bemoeilijkten de bepalingen van de geallieerden de hulpverlening? En wat ging er wel goed? Lokale Rode Kruisafdelingen en -vrijwilligers zetten zich met gevaar voor eigen leven in voor slachtoffers van de bombardementen en de heftige eindstrijd. Zo hing het succes van de organisatie als geheel af van individuele initiatieven, persoonlijke moed en vindingrijkheid. Pas in 2005 erkende het Rode Kruis dat het in de Tweede Wereldoorlog weinig tot niets heeft gedaan om de joodse gemeenschap te helpen.
Een fragment uit Kwesties van leven en dood leest u hier.
De noten vindt u hier.
Het zakenregister vindt u hier.