Mischa Hillesum (1920-1943) was een
geliefd wonderkind met een engelengezicht.
Hij gold als het grootste
pianotalent dat Nederland in tijden
had voortgebracht. Maar balancerend
op de dunne lijn tussen genialiteit en
krankzinnigheid leefde hij in een geweldig
spanningsveld, en al op jonge
leeftijd belandde hij in een psychiatrische
inrichting. Daar betoverde hij,
tussen de elektroshocks door, medepatiënten
en medisch personeel met
zijn spel.
Tijdens de bezetting schitterde hij –
als Joodse musicus verbannen uit het
openbare leven – op illegale Zwarte
Avonden, maar zijn zuster Etty herkende
de tragiek achter de schittering.
Zij noteerde in haar beroemde dagboek:
‘Wat doet het er allemaal toe,
jouw briljante spel, het verrukte, ook
wel zeer sensatiebeluste publiek, zolang
er die lijdenstrek is om je vertrokken
zwakke mond.’
Willem Andriessen, directeur van het
Amsterdams Conservatorium, die
hoopte Mischa Hillesum te kunnen behouden
voor onze cultuur, stuurde een
aanbevelingsbrief naar de bezetter.
De grote dirigent Willem Mengelberg
deed hetzelfde. Maar Mischa weigerde
een uitzonderingspositie en verkoos
solidair te zijn met zijn ouders. In september 1943 werd het hele gezin,
inclusief Mischa, weggevoerd om later
te worden vermoord in Warschau.
Via de werdegang van dit wonderkind
– zijn geniale composities, zijn hartstochten
en zijn wonderlijke streken,
maar ook zijn destructieve escapades
en psychoses – belicht Mischa’s spel ook
de andere Hillesums, die ieder op hun
eigen, begaafde wijze hun leven betekenis
gaven.