Op een snikhete middag in de heetste zomer sinds 1947 krijgt Margot van der Molen een verontrustend telefoontje: in een psychiatrisch ziekenhuis in Parijs is een comateuze man opgenomen. Het verplegend personeel meent de beroemde filmster Christophe Dralas in hem herkennen. Christophe Dralas is de jongen, de man, die Margot al haar hele leven als haar ‘naaste naast’ kent. Zij is de aangwezen persoon om naar Parijs te gaan, om te zien of het verplegend personeel het bij het rechte eind heeft.
Nog geen anderhalf uur na het telefoontje vertrekt ze naar de Franse hoofdstad, noodgedwongen in het onwillige gezelschap van haar 82-jarige schoonmoeder en haar vijftienjarige stiefdochter. Er volgen dagen waarin het zomerlicht witheet is, een zoektocht de vorm aanneemt van een wervelstormdroom en de drie tot elkaar veroordeelden er geen idee van hebben dat de dag die niet bestaat, de dag die nooit zal aanbreken, op het punt staat werkelijkheid te worden.