Leesfragment

Duitsland in het kort

  • 27 oktober 2017
  • 4m

Fragment uit Duitsland in het kort van James Hawes.

Caesar vindt de Germanen uit

Rome en Gallië voor de tijd van Caesar

In maart van het jaar 60 v.Chr. had iedereen in Rome het (volgens de filosoof, jurist en politicus Cicero) over de dreigende horde barbaarse asielzoekers. Ze stroomden Gallia Cis­alpina (vanuit Rome gezien ‘aan deze kant van de Alpen’) in, het gebied dat nu Noord-Italië is en destijds al geromaniseerd was vanwege troebelen en oorlogen in het noorden. Er scheen een verontrustende nieuwe natie op te komen in het deel van Gallia Transalpina (‘aan de andere kant van de Alpen’), dat de Romeinen nog niet hadden veroverd. In 58 v.Chr. kregen ze een naam van Julius Caesar, de nieuwe gouverneur van Gallia Cisalpina die snakte naar een veroveringsoorlog om daarmee naam te maken en zijn schulden weg te poetsen. Hij noemde ze de Germani.

Vanaf de eerste verwijzing op bladzijde 1 van De bello Gallico, Caesars bestseller over de Gallische Oorlog, plaatst hij deze Germani in het gebied ‘achter de Rijn’. Hij vult daarmee een kaart in die voor zijn lezers net zo blanco was als die van Centraal-Afrika voor lezers van Henry Morton Stanley, en hij komt meteen over de brug met allerlei boude beweringen: Rome en Gallië lopen in elkaar over, geografisch én cultureel, maar achter de Rijn woont een compleet ander volk. Daar blijft hij het hele boek door op hameren.

Caesar ontdekt al snel dat het er inderdaad niet best uitziet. Een paar Gallische stammen hebben 15.000 Germaanse krijgers van over de Rijn omgekocht om ze te helpen tegen de dominante Aedui.

Maar na een klinkende overwinning haalt de Germaanse leider Ariovistus nog meer van zijn volksgenoten de Rijn over, en nu is hij de feitelijke machthebber in heel niet-Romeins Gallië. Er zitten al 120.000 Germanen in Gallië, en straks komen er nog zoveel bij dat de plaatselijke bevolking halsoverkop een nieuw onderkomen moet zoeken.

Als ware patriot ziet Caesar meteen de gevaren. De Romeinse provincie Gallia Cisalpina – en wie weet ook Rome – zal overspoeld worden door barbaarse migranten. Hij inspireert zijn bibberende legionairs met een schitterende redevoering en begint aan een veldtocht, waarbij hij de gevreesde smalle weggetjes en bossen zorgvuldig vermijdt. In 58 v.Chr. komt het ergens in de Vogezen tot een veldslag met de stammen die hij de verzamelnaam ‘Germani’ geeft.

De Germanen worden verpletterd, en zoals gebruikelijk in premoderne oorlogen worden ze collectief in de pan gehakt. Als de overlevenden de rivier over vluchten, wil Caesar achter hen aan. De Ubii (ook Germanen, maar bondgenoten van Rome) bieden aan zijn legermacht de Rijn over te zetten. Caesar besluit dat het veel Romeinser, en ook veiliger, zou zijn om een brug over de rivier te bouwen. Dat krijgen zijn legionairs binnen tien dagen voor elkaar, wat wel een verbluffende prestatie mag heten.

Maar hoe geavanceerd hun leger ook is, uiteindelijk moeten de Romeinen toch terrein zien te winnen – terrein dat de Germanen van haver tot gort kennen. Ze vluchten de bossen in, waar ze volgens de inlichtingen die Caesar ter ore komen al hun troepen willen verzamelen om de Romeinse aanval af te wachten. Daarop keert Caesar, die ver genoeg is opgetrokken om zowel zijn eigen eer als de staat tevreden te stellen (zoals hij het heel slim draait), terug naar Gallië, nadat hij de brug achter zich heeft verwoest.

De rest van de Gallische Oorlog blijven de Germanen op de achtergrond als potentiële bondgenoten van opstandige Galliërs. Er is maar één oplossing: ze de macht van Rome eens goed laten voelen. Zodra ze in 55 v.Chr. een massale migratiepoging over de Rijn wagen, besluit Caesar dus tot een oorlog tegen de Germanen.

Caesar meldt vol trots dat al zijn troepen ongedeerd terug naar huis keerden nadat ze 430.000 vijandelijke krijgers het diepe, snelstromende water van de Rijn in hadden gedreven, waarbij ze allemaal omkwamen. Zelfs voor Romeinse standaarden was dat duidelijk een slachting en geen oorlog. De grote orator Cato eiste publiekelijk dat Caesar voor straf aan de Germanen uitgeleverd zou worden. Maar Caesar verdedigt in De bello Gallico zijn harde methoden, die volgens hem een effectief afschrikkingsmiddel zijn: als de rebelse Galliërs nog één keer proberen de Germanen aan hun kant te krijgen, antwoorden de Germanen dat ze het risico niet willen nemen, na wat er de vorige keer is gebeurd.

Maar wat zijn die pas ontdekte barbaren eigenlijk voor mensen? Caesar onderbreekt zijn spannende actieverhaal op een passend dramatisch moment – hij staat op zijn tweede bruggenhoofd bij de Rijn, in 53 v.Chr. – voor zijn beroemde beschrijving van de Germanen, de eerste uit de geschiedenis.


De Germanen van Caesar

De Germanen verschillen sterk [van de Galliërs], want ze hebben geen druïden die de heilige ambten vervullen en hechten ook niet veel waarde aan offers. Zij rekenen alleen dat wat zij kunnen zien en waarbij zij overduidelijk baat hebben tot de goden, namelijk de zon, het vuur en de maan; van andere goden hebben ze nooit gehoord. Ze vullen hun leven met de jacht en de krijgskunst […]. Mannen en vrouwen baden gezamenlijk in de rivieren en ze dragen [alleen] huiden of korte mantels van hertenvacht, waarbij een groot deel van hun lichaam onbedekt blijft. Ze besteden niet veel aandacht aan landbouw en hun voedsel bestaat grotendeels uit melk, kaas en vlees. Niemand heeft een vaste hoeveelheid land of eigen individuele grenzen […]. Ze beschouwen het als het enige echte blijk van hun dapperheid dat hun buren van hun landerijen worden verdreven en wegvluchten, en dat niemand zich in hun buurt durft te vestigen […]. Rooftochten buiten de grenzen van hun eigen staten worden niet als misdaden beschouwd […]. Ze beschouwen het als een zonde om gasten te verwonden; ze beschermen mensen die hun om hulp vragen en beschouwen die als onschendbaar; allen stellen hun huizen open voor deze smekelingen en ze worden vrijelijk van voedsel en onderdak voorzien. […] De grootte van dit Hercynische Woud, waarnaar hierboven al werd verwezen, bedraagt negen dagen voor een snelle reiziger. Het kan niet anders berekend worden en ze zijn evenmin bekend met de afmetingen van wegen […]. Het is zeker dat er veel soorten wild in dit woud voorkomen die elders nog nooit zijn gezien.

De bello Gallico, VI, 21-28


Geen echte goden of priesters, geen sociale orde, geen graanvelden voor brood, geen manieren om afstanden te meten, uitgestrekte wouden vol angstaanjagende wilde dieren, eindeloze stammenoorlogen – barbarij, kort en goed, zonder enig vooruitzicht dat Rome de boel een beetje winstgevend kan overnemen.

Maar dit is geen antropologie. Dit is politiek. Caesar wilde een contrast creëren tussen de linkeroever van de Rijn (waar hij triomfeerde) en de rechteroever (die hij twee keer is binnengevallen zonder enig succes). Aan deze kant zitten de Galliërs. Die bewerken vruchtbare akkers, ze aanbidden fatsoenlijke goden die moeiteloos in het Grieks-Romeinse pantheon in te passen zijn, ze hebben basale wetten, primitieve verkiezingen, een zekere mate van sociale orde, en hun druïden gebruiken zelfs Griekse lettertekens, wat duidelijk wijst op enig beschavingspotentieel. Caesar heeft een heel land voor zijn volk veroverd dat makkelijk geromaniseerd kan worden en rijp is om er belastingen te innen. Maar aan de andere kant van de Rijn zitten de Germanen.

Tegelijk is duidelijk dat de rivier niet echt de grens is tussen twee totaal verschillende culturen. Caesar vertelt dat er minstens één stam aan de andere kant van de Rijn woont die tot voor kort als Galliërs in Gallië woonde, en omgekeerd zijn de Belgae, die nu aan de ‘Romeinse’ kant van de Rijn wonen, ‘pas onlangs aan de Germanen ontsproten’. De Ubii, die op de Germaanse Rijnoever wonen, zijn trouwe bondgenoten van Rome, terwijl er aan de Gallische kant van de rivier vijandelijke stammen rondwaren die schijnbaar ook uit Germanen bestaan. In De bello Gallico steken allerlei volkeren continu de Rijn over om andere stammen aan te vallen, zich ermee te verenigen, te vluchten of te migreren. Caesar had zelf een Germaanse cavalerie-eenheid als persoonlijke garde.

In werkelijkheid was de situatie aan weerszijden van de Rijn in 45-53 v.Chr. vermoedelijk een wisselvallige, verwarrende, bloedige chaos, een beetje zoals Syrië nu. Maar wat valt daar voor triomfantelijk nieuws uit te peuren? Dus verklaart Caesar dat hij een natuurlijke grens voor het Romeinse gezag heeft ontdekt. De Rijn wordt de Romeinse versie van de Sykes-Picot-verdeling, de grens die de Britten en de Fransen na de Eerste Wereldoorlog tamelijk arbitrair door het Midden-Oosten trokken. De volkeren aan de andere kant van de Rijn worden tot onverbeterlijke barbaren gebombardeerd en hun land wordt een nachtmerrieachtige wildernis genoemd. Erger nog: ze staan ronduit vijandig tegenover Rome en ‘weigeren nooit hulp aan eenieder die de Romeinen weerstreeft’. De missie van Rome is dus duidelijk: de Rijn bewaken en keihard terugslaan als de barbaren proberen over te steken.

Zo werd Julius Caesar de uitvinder van de Germanen.