Leesfragment

Fragment uit De helpende hand

  • 13 januari 2016
  • 1m

Onlangs verscheen De helpende hand van Eva Vriend. Een boek over de geschiedenis van de thuiszorg, geschreven aan de hand van haar eigen ervaringen. Hieronder leest u een fragment.

‘Dertig jaar later. Ik ben bij mijn vader op de koffie. Hij vindt het nog steeds moeilijk om over mijn moeder te praten. De herinneringen aan het ziekbed en haar dood nemen altijd de overhand, ook al heeft hij een nieuwe, lieve vrouw om zijn leven mee te delen. Het verdriet over toen lijkt met de jaren niet kleiner, maar juist groter te worden. Alsof hij zich met de dag beter realiseert wat zijn eerste vrouw moet missen.

Ik heb mijn vader verteld dat ik wil schrijven over de gezinsverzorgster. Dat het vak me fascineert, omdat het zo’n grote rol in ons leven heeft gespeeld, maar ook in dat van anderen. De geschiedenis van de gezinsverzorging ligt opgeslagen in de meterslange archieven van de speciale instellingen, leg ik hem uit. Die wordt bewaard bij het Katholiek Documentatiecentrum in Nijmegen en het Nationaal Archief in Den Haag. Als ik mijn eigen herinneringen aan onze gezinsverzorgsters met mijn vader deel, gaat er ergens in zijn hersenen een klepje open. ‘Ik loop even naar zolder.’

Hij komt terug met een grote bruine bananendoos, met daarbovenop een witte envelop met rekeningen van de stichting voor maatschappelijke dienstverlening ’t Bint, de organisatie waar de gezinsverzorgsters werkten die bij ons thuis kwamen. De nota’s vermelden de namen. Onder de envelop ligt een bruingele, muf ruikende dossiermap. De randen zijn versleten door de tijd. Op de voorkant staat een lijstje: ‘Staatsinrichting. Huwelijk, Gezin en Gezinsleven. Functie van Gezinsverzorgster. Maatschappijleer. Geestelijke Stromingen. Opvoedkunde.’

Ik herken het handschrift van mijn moeder.

‘Dit is uit de tijd dat zijzelf als gezinsverzorgster werkte in Amsterdam,’ zegt mijn vader.

Ik zie een plakboek met excursieverslagen en foto’s. Foto’s! Van mijn eigen moeder in een gezinsverzorgstersuniform met een wit kapje op haar hoofd! Ik ontwaar een map met stencils, de kantlijnen volgekrabbeld. Onderin ligt een multomap. Zo’n kleine, met zeventien ringen, donkergroen met een zwart motiefje.

Ik kijk mijn vader weer aan en vraag hem wat hij weet over mijn moeders ervaringen in de gezinszorg. Hoe was het voor haar om aangewezen te zijn op vertegenwoordigsters van het beroep dat ze zelf jarenlang heeft uitgeoefend? Maar hij kan zich niet herinneren dat hij daar met haar over heeft gesproken. Ze hadden wel andere zaken aan hun hoofd: de zorg voor ons, haar ziekte, en dan had hij nog zijn bedrijf.

Langzaam, bang om iets te scheuren, sla ik de multomap open. Netjes onder elkaar heeft mijn moeder de namen genoteerd van de vrouwen die bij haar in de klas zaten op het internaat voor gezinsverzorgsters, met geboortedatum en adres. Ik blader verder. Ieder vak heeft een eigen schutblad. Schetsen van naaipatronen, recepten uit de kookles, gedichten bij het vak Nederlands. Achterin heeft mijn moeder ringbandblaadjes volgeschreven over haar ervaringen in de gezinnen. ‘Godsdienstige beleving is wel oppervlakkig,’ staat er bijvoorbeeld. En: ‘Huishouding was netjes bijgehouden. Proberen kinderen hun kansen te geven. Door zwakte is moeder niet in staat alles alleen te doen.’

Heel voorzichtig leg ik de multomap, de dossiermappen en stencils terug in de bananendoos. Ik ben op een schat gestuit.’