Fragment uit Het verdriet van Mexico. Ooggetuigen uit een wetteloos land.
Vooraf | Elena Poniatowska
Wie in vroeger tijden met de auto naar Acapulco reed, maakte altijd wel even een tussenstop in Chilpancingo om te tanken of een band te verwisselen. Tegenwoordig is de stad het toneel van aanklachten tegen overheidsmisbruik, dankzij een invloedrijke 98-jarige activist: de voormalige huisarts Pablo Sandoval Cruz.
In Ayotzinapa, een paar kilometer van de snelweg Autopista del Sol, staat de pedagogische academie Escuela Normal Rural Raúl Isidro Burgos, waarvan op 26 september 2014 drieënveertig studenten werden ontvoerd. Zij zouden na hun opleiding leraar op een basisschool zijn geworden, als ze niet waren verdwenen.1 Sinds die dag reizen ouders door de Verenigde Staten en Europa om deze misdaad tegen de menselijkheid aan de kaak te stellen.
Eind jaren zestig trok docent Lucio Cabañas, nadat hij had geconstateerd dat de overheid zich niets aantrok van de schrijnende armoede van zijn studenten, met een groep lokale boeren de bergen in, bereid om hun leven op het spel te zetten. Hij sloot zich aan bij Genaro Vázquez Rojas, eveneens docent aan de naar Raúl Isidro Burgos vernoemde opleiding, die hetzelfde had gedaan. De laatste werd op 2 februari 1972 vermoord.
De plattelandspabo werd gezien als een broeinest van linkse activisten en voortdurend in een kwaad daglicht gesteld door de regering van de Mexicaanse deelstaat Guerrero, waar drugshandel en geweld aan de orde van de dag zijn. Grootschalige corruptie door gouverneurs, van Caballero Aburto tot Ángel Aguirre, heeft de regio aan de rand van de afgrond gebracht. De deelstaat is inmiddels berucht om zijn onbetrouwbare overheid en een leger dat herhaaldelijk wordt beschuldigd van het samenzweren met drugshandelaars.
Beter dan wie ook weet Juan Villoro hoe moeilijk het leven voor de bevolking van Guerrero is. Meewerken aan drugshandel is heel wat lucratiever dan je dagen slijten op een stukje landbouwgrond waarmee ternauwernood in het levensonderhoud van je gezin kan worden voorzien. Studeren aan een plattelandspabo is een van de weinige keuzes die boerenjongens hier hebben. ‘Ik wil leraar worden, ik zou een tweetalige leraar kunnen worden.’ In Guerrero worden zo’n twintig inheemse talen gesproken, vooral Nuhuatl, Amuszo, Tlapanec en Mixtec. Slechts 30 procent van de inheemse inwoners spreekt daarnaast vloeiend Spaans.
De pabo in Ayotzinapa neemt deze hoopvolle jongeren aan, maar heeft hun weinig meer te bieden dan een dagelijkse kom bonen. Elders in dit boek zegt Juan Villoro: ‘Guerrero is al heel lang een staat van schande en schaamte, maar ook van rebellie.’
Villoro is een schrijver van formaat, lid van het Colegio Nacional en bekroond met de Spaanse literatuurprijs Premio Herralde voor zijn roman El testigo (De getuige). Hij steekt boven de andere schrijvers van bijdragen voor Het verdriet van Mexico uit vanwege zijn bijzondere schrijfstijl en zijn opiniestukken in het dagblad Reforma. Zijn levenshouding is al net zo eigenzinnig, evenals de manier waarop hij zijn scherpe kritiek op de huidige regering naar voren brengt. Wat hem betreft is Mexico een land waar carnaval en ondergang naast elkaar bestaan.
Van alle strijdlustige verslaggevers dwingt Diego Enrique Osorno misschien wel ons grootste respect af om de moed waarmee hij gevaarlijke situaties tegemoet treedt. Hij kreeg Carlos Slim, de rijkste man van Mexico, die op de Forbes-lijst net onder Bill Gates staat, zo ver dat hij hem mocht interviewen, en verwerkte hun gesprekken in het boek Slim. Osorno’s journalistieke specialisme is drugshandel. Hij won met zijn werk internationale prijzen en behoort tot de beste nonfictieschrijvers van Latijns-Amerika, waar hij evenveel ophef veroorzaakt als Federico Mastrogiovanni in Italië met zijn stelling dat geweld een nieuwe vorm van regeren is. Diego Enrique Osorno riskeert zijn leven met zijn kritiek op de Zetas, het Sinaloakartel en de inmenging van de Verenigde Staten in ons land en met documentaires als El poder de la silla (De macht van de zetel), geproduceerd door Andrés Clariond Rangel, over vier gouverneurs van Mexicaanse staten.
Zoals Villoro over drugshandel schrijft, doet Osorno dat in ‘Ik ben de schuldige’ over de brand in het abc-kinderdagverblijf in Sonora – een van de verdrietigste rampen in de recente geschiedenis van ons land. Als gevolg van nalatigheid en corruptie bij de autoriteiten kwamen daar op 5 juni 2009 negenenveertig baby’s en peuters om. Uit angst voor negatieve gevolgen voor de herverkiezing van de gouverneur van Sonora werden de feiten zo veel mogelijk verhuld. Osorno beschrijft de koortsachtige zoektocht van Roberto Zavala Trujillo naar zijn zoontje Santiago nadat hij vanaf kilometers afstand in Hermosillo de rookpluimen had zien opstijgen boven het kinderdagverblijf. Hij ging alle ziekenhuizen af en was een van de eersten die zich bij de eerste hulp meldden.
‘“Zeg me snel!” riep hij wanhopig. “Ik zoek een jongetje, Santiago de Jesús Zavala, uit het abc-kinderdagverblijf.” De receptionist, kennelijk nog niet op de hoogte van de ramp die zich elders in de stad voltrok, reageerde op die onverschillige toon die kenmerkend is voor overwerkt ziekenhuispersoneel. “O. Ja. Die kant op.”’
In één ziekenhuis waren de verpleegkundigen zo slim geweest de kleertjes van de binnengebrachte kinderen op te hangen als hulp bij de identificatie. De zoektocht van Roberto Zavala Trujillo eindigde in het forensisch medisch centrum, waar ze het lichaam van zijn zoontje aan hem overdroegen.
Tijdens een demonstratie waaraan bijna tienduizend mensen deelnamen, nam Roberto Zavala Trujillo publiekelijk de schuld op zich. ‘Want ik ben een eerlijk mens met een baan. Ik maak mijn werkuren en draag sociale premies af waardoor mijn zoon naar het kinderdagverblijf kan gaan – waar mij is gezegd dat alle noodzakelijke veiligheidsmaatregelen zijn genomen. Ik ben schuldig omdat ik hen vertrouwde, omdat ik belastingen betaal, ik ben schuldig omdat ik ga stemmen. Ik ben schuldig aan de dood van mijn zoon.’
Nog niet eerder las ik een schrijnender relaas dan dat van de schrijver Emiliano Ruiz Parra in ‘De schipbreuk van de mandarina’s’. Het is onmogelijk om niet geraakt te worden door dit verslag. Zelfs Moby Dick van Herman Melville steekt bleek af bij deze waargebeurde verschrikking. Na het lezen van de indringende reportage van deze fantastische verteller staat de ramp met het Usumacinta Pemex-boorplatform voor altijd op ons netvlies. Emiliano Ruiz Parra was verslaggever bij het dagblad Reforma, waarin zijn reconstructie werd gepubliceerd. Elke lezer, hoe koelbloedig ook, zal in zijn buik de enorme kracht van de acht meter hoge golven voelen die het kleine olieplatform in de Golf van Mexico gemakkelijk hadden kunnen verpletteren om met man en muis in de diepte te verdwijnen.
Voordat ik Ruiz Parra had gelezen had ik geen idee van de vernietigende krachten van een koufront, noch wist ik dat zo’n front zich kan ontwikkelen tot een orkaan. Het hoofd onderhoud had iedereen gezegd op zijn post te blijven, maar Pensamiento (denker), zoals vrienden en collega’s hem noemden, was bang dat waterstofsulfide, een gas zwaarder dan lucht, een bel zou vormen onder het platform. Er hoefde maar een vonk bij te komen of het gas zou exploderen en het hele platform opblazen. Hij wist ook dat zelfs een korte blootstelling aan waterstofsulfide voor mensen dodelijk kan zijn. Alfredo de la Cruz, alias Pensamiento, was een van de Pemex-werknemers op het platform die veertien dagen achtereen twaalfuursdiensten draaien zonder het platform te verlaten, afgewisseld met veertien vrije dagen op het vasteland.
In ‘De droom van Jesús Fragoso’ vertelt Emiliano Ruiz Parra hoe Don Jesús Fragoso Aceves – met zijn cowboyhoed, handgeweven broek, sandalen en jutezak over zijn schouder en bij iedereen bekend als El Chango (de plattelandsjongen) – als armoedige indiaan het Hof van Justitie bezocht om het recht van zijn gemeenschap op hun land te verdedigen en in koelen bloede werd vermoord.
De dramatische gebeurtenissen in Mexico lijken vrijwel altijd de mensen te treffen aan de onderkant van de maatschappij – de kwetsbare groepen, zoals ze in sociaaleconomische studies worden genoemd.
Lydia Cacho, Anabel Hernández en Marcela Turati, Juan Villoro, Diego Enrique Osorno, Emiliano Ruiz Parra en Sergio González Rodríguez zijn woedend over de ontvoering in Ayotzinapa, die wordt beschouwd als ‘een van de meest tragische misdaden in de recente geschiedenis van Mexico’. En wat staat ons nog te wachten? Hoeveel slachtoffers komen er nog bij de vele die door het hele land heen liggen te wachten om opgegraven te worden? Hoeveel massagraven gaan we nog ontdekken? De Mexicaanse aarde en de daarin begraven skeletten barsten van pijn, woede en verdriet. Waarschijnlijk zullen we nooit precies weten hoeveel ontvoeringen en moorden er zijn gepleegd sinds president Felipe Calderón zijn ijdele en onmogelijke oorlog tegen de drugshandel begon. Van veel vrouwen en mannen in de clandestiene graven zullen we waarschijnlijk nooit de identiteit achterhalen.
Informatie is macht, en zij die zich gesteund weten door een overheidsinstantie gebruiken dit in hun voordeel. Voor de Mexicaanse regering is iemand die nadenkt veel gevaarlijker dan iemand die een wapen draagt. Vanuit die gedachte zijn de rampzalige staat van het onderwijs, de minachting voor cultuur en het wantrouwen jegens intellectuelen te verklaren, evenals de gefundeerde kritiek van de cidh, de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Mensenrechten, die de Verenigde Mexicaanse Staten duidelijk – en terecht – beschouwt als een niet functionerend land en een schande voor de regio.
Op 2 maart 2016, na een bezoek aan ons land van 28 september tot 2 oktober in het jaar daarvoor, stelde de CIDH vast dat ontvoeringen in Mexico vaak voorkomen, zelfs aan de orde van de dag zijn en dat de overheid hierop volstrekt ontoereikend reageert. ‘Volgens het Rijksregister van vastgestelde vermissingen en verdwijningen bedroeg op 30 september 2015 het aantal “niet-gelokaliseerde personen” 26.798.’ Aan de zes jaar presidentschap van Peña Nieto is een aantal slachtoffers van 94.000 verbonden.
De tweehonderd pagina’s van het CIDH-rapport geven een overzicht van het geweld dat ons land teistert. Naast de mensenrechtenschendingen maakt het melding van moord, geweld en bedreiging van journalisten, waarmee Mexico een van de gevaarlijkste landen ter wereld is om dit beroep uit te oefenen.
Slechts weinig werknemers genieten hier de bescherming van de wet of zelfs maar respect voor hun fundamentele rechten. Het ongeluk op het booreiland in de Golf van Campeche, dat het leven kostte aan tweeëntwintig werknemers en twee bemanningsleden van het schip dat tijdens de orkaan te hulp schoot, is nog zo’n bewijs dat de overheid de overgrote meerderheid van de Mexicanen aan hun lot overlaat.
Lydia Cacho, een vooraanstaand publiciste en een van de helden van deze tijd, ondervond aan den lijve wat het betekent om op te vallen tussen sociale activisten en verdedigers van kinderrechten. Haar boeken Los demonios del Edén (De demonen van Eden) en Memorias de una infamia (Memoires van een misdrijf) maakten veel los in de Mexicaanse samenleving.
De mensenrechtenactiviste met haar lange donkere haren werd bekend toen ondernemer en pedofiel Kamel Nacif een klacht tegen haar indiende, waarna Mario Marín, de vroegere gouverneur van Puebla en beschermheer van Nacif, haar liet oppakken en onderwierp aan een juridisch proces waarvan de gelukkige winnaar niemand anders kon zijn dan vriend Nacif. Moedige Lydia besefte dat haar leven in gevaar was. Na haar gevangenschap kreeg ze dagelijks intimidatie en pesterij te verduren. Uiteindelijk besloot ze in het buitenland te gaan wonen om af te zijn van de bedreigingen en achtervolgingen tussen Puebla, Mexico-Stad en Cancún. Ze stelde kinderpornografie en gerechtelijke corruptie aan de kaak, evenals de nalatigheid van de overheid om haar ook maar iets van bescherming te bieden. Het leek wel of de overheid net zo graag van haar af wilde als de georganiseerde misdaad. Dat rechtvaardigde haar vraag of die twee partijen misschien in feite een en dezelfde waren. Lydia vreesde dat ze nummer vijfennegentig zou worden van al die journalisten die sinds 2001 in Mexico werden vermoord.
Wie de waarheid vertelt, neemt een groot risico. Anabel Hernández, medewerker van het dagblad Proceso, weet het uit eigen ervaring. Bij haar thuis is ingebroken en zijzelf werd vervolgd. Ik zag haar voor het eerst in een televisie-interview met Virgilio Caballero. Ze deed jong aan met haar korte haar en ronde gezicht, en sprak bewonderenswaardig kalm en redelijk. Ze toonde aan dat bij de overheid tal van zondebokken worden aangewezen die de schuld krijgen van de bloedbaden. Ze noemde ook namen, zoals die van Patricio Reyes Landa, een ongeschoolde arbeider. Een voor een legde Anabel Hernández verhalen vast die tussen de tralies van gevangenissen door gesmokkeld werden – waarmee echtgenotes en familieleden aanklachten konden indienen. Als deze veronderstelde daders al slachtoffer zijn geweest van verkrachting, verstikking, afranselingen, elektrocutie en andere marteltechnieken om een bekentenis af te dwingen, kun je je afvragen wat ze in godsnaam hebben uitgespookt met de studenten, de opstandigen, de armen en de drieënveertig verdwenen jongeren uit Ayotzinapa.
Anabel bedrijft haar onderzoeksjournalistiek daar waar de klappen vallen, in de kogelregens van de politie en het leger, tussen leven en dood, en brengt daarmee haar eigen leven in gevaar. Opmerkelijk is dat ze in dezelfde taal schrijft als haar tegenstanders en daarbij politiejargon niet schuwt. Haar boek La familia presidencial (De familie van de president), over de persoonlijke verrijking van voormalig president Vicente Fox Quesada, veroorzaakte een ware sensatie. Kort nadat ze in 2010 Los señores del Narco (De heren van de drugs) publiceerde, vernam ze dat er plannen werden beraamd om haar te vermoorden, ‘zo, dat het een ongeluk zou lijken’. Om die reden regelde de nationale commissie voor de mensenrechten twee lijfwachten voor haar. ‘Het is een schande voor een land als een journalist niet zonder bewapende lijfwachten kan,’ zegt ze daarover. ‘Ik vrees voortdurend voor mijn veiligheid en die van mijn familie, maar juist de angst zorgt ervoor dat ik doorga, want daardoor weet ik dat ik op de goede weg ben.’
Hoe is het mogelijk dat Marcela Turati, Lydia Cacho en Anabel Hernández in eigen land zo’n gevaarlijk leven leiden?