Nieuws

Leesfragment ‘Thuis bij de vijand’

  • 31 maart 2017
  • 8m

In 2012 bezocht ik Auschwitz. Na terugkomst zwoer ik dat ik nooit meer een stap binnen de ijzeren Arbeit macht Frei –poort zou zetten. Ik ging erheen om het te begrijpen, maar ik kwam terug met een gekmakende vraag, die steeds door mijn hoofd bleef spoken: hoe konden mensen van vlees en bloed elkaar zulke
walgelijke dingen aandoen?

Toch zit ik nu voor dag en dauw in een airbus van de Poolse luchtvaartmaatschappij lot. Het halve vliegtuig is gevuld met luid sprekende Israëli’s, die net als ik een weekendje naar Auschwitz gaan. Ik zie hoe de zon langzaam boven de wolken opkomt en neem een slok van de lauwe filterkoffie. Waar ben ik aan begonnen?

Toen ik in het najaar van 2016 werd gevraagd om als begeleider mee te gaan naar het voormalig concentratiekamp, twijfelde ik geen moment. Deze reis werd namelijk georganiseerd door een aantal kerkelijke organisaties en New Connective , het platform voor diversiteit van de Vrije Universiteit. Het leek hun een goed idee als ik het verhaal van mijn grootouders zou vertellen, en na jaren van ontmoetingen met moslims vond ik het zelf interessant dat de helft van de deelnemers een islamitische achtergrond had. Zou de meest duistere plek op aarde voor de ultieme verbinding kunnen zorgen? Wel besloot ik de groep met het vliegtuig achterna te reizen. Zij gingen met de nachttrein, maar dat vond ik wat te veel van het goede: naar Auschwitz met de
trein.

Als ik de vijftien jongeren tref bij de oude synagoge in Kazimierz, de joodse wijk van Krakau, kijk ik mijn ogen uit. Er wonen hier nauwelijks joden, maar de buurt is omgebouwd tot een soort joods toeristenwalhalla. Overal kun je boeken in het Jiddisch en kitcherige prullaria kopen. Vooral de koelkastmagneten en de houten beeldjes in de vorm van vioolspelende rabbijnen vind ik nogal wanstaltig.

Abid, een jongen van tweeëntwintig uit de Haagse Schilderswijk, koopt een boek met foto’s van Auschwitz, zodat hij zich alvast kan voorbereiden op het bezoek dat morgen gaat plaatsvinden. Hij is gefrustreerd. Gisteravond ging hij met een groepje wat drinken in een Irish pub op het centrale plein van Krakau. Hij vertelt me wat ze meemaakten, en het valt me op dat hij een Haags accent heeft: ‘We kwamen in die pub een Nederlands koppel tegen en raakten aan de praat. Zij vroegen waarom we in Polen waren. Toen we vertelden dat we naar Auschwitz gingen, zei de man: “Niet gaan douchen, hè?”’

Abid balt zijn vuist. ‘Dat is toch te respectloos voor woorden?’

Het was voor de jonge student geen makkelijke keuze om mee te gaan met deze reis. Zijn meeste vrienden en
kennissen waren enthousiast, maar een aantal van hen zag het helemaal niet zitten. Ze noemden hem ‘voorbeeldallochtoon’ en ‘Mossad-agent’. Abid durft me bijna niet aan te kijken als hij verder vertelt:
‘Een paar vrienden vroegen waarom ik naar de plek ging waar vroeger joden werden vermoord, terwijl zij tegenwoordig een genocide plegen in Palestina. Sommige anderen geloofden gewoonweg niet dat het zo erg was als wat iedereen ons wil laten denken. Ze zeggen dat het binnen het Nederlandse onderwijs wordt aangedikt om ons medelijden te laten krijgen met de joden, zodat ze vrijgepleit worden van hun misdaden. Iemand vond zelfs dat het goed is wat er met de joden is gebeurd, als boetedoening voor wat zij nu doen in Palestina. Daar klopt helemaal niets van, want toen de joden vermoord werden bestond Israël nog helemaal niet, toch?’Aan zijn ouders heeft hij niet verteld dat hij hier is. Niet omdat hij bang is dat ze ook dat soort dingen zouden denken, maar omdat hij vermoedt dat vooral zijn moeder niet zou begrijpen waarom hij zijn vakantie hieraan besteedt en niet gewoon naar Marokko is gegaan.

Na een lange wandeling door Krakau staan we bij het Wawelkasteel. Abids telefoon trilt en hij roept uit: ‘Kijk, moet je zien!’Maar meteen daarna krabbelt hij terug. ‘Laat maar, misschien is het niet goed als je dit ziet.’
Ik ruk de telefoon bijna uit zijn hand en hij kijkt beschaamd wanneer ik het WhatsApp-bericht lees: ‘Wat moet je met een jood, man?’
Ik begrijp meteen waarover het gaat: op een foto die hij eerder vandaag van ons heeft gemaakt (en op Facebook heeft gepost) is mijn ketting met davidster duidelijk zichtbaar. Ik wist dat daar kritiek op kon komen, maar het voelt vervelender dan ik had verwacht.
Gelukkig verzacht zijn antwoord de pijn enigszins: ‘Hou je bek, man, dat is mijn mattie.’

Na een nacht met weinig slaap zitten we de volgende ochtend in een shuttlebus naar Auschwitz. We moeten flink voordringen om mee te kunnen, en Nahid en Hanane, twee meisjes van onze groep, maken grappen: ‘Wij roepen wel even Allahoe Akbar . Zul je zien hoe snel we in die bus zitten.’

Abid voelt zich een beetje schuldig: ‘Wel erg dat we zo’n punt maken van iets banaals als de bus halen, net nu we naar Auschwitz gaan. Maar ja, het leven is hard. Het is eten of gegeten worden.’
In groep 6 van de basisschool wilde Abid zijn spreekbeurt houden over de jodenvervolging. De interesse voor dit onderwerp werd bij hem aangewakkerd toen zijn vader hem een keer vertelde dat de jodenvervolging niet bij de Holocaust begon, maar al uit de tijd van de farao’s in Egypte stamt en daarna ook voorkwam in het Romeinse Rijk, in Spanje en nog veel later in Oost-Europa ‘De joden waren altijd een beetje de dupe van alles, hè Natascha?’ Abid gebruikt in vrijwel elke zin de woorden ‘een beetje’.

Iemand in de bus laat een wind. De meisjes met hoofddoeken verstoppen snel hun neus in de stof rond hun hoofd. Abid schreeuwt het uit: ‘Gatver, willen ze ons vergassen of zo?’ Iedereen moet lachen.

Hoewel hij nooit om woorden verlegen zit, wordt Abid stiller naarmate we onze bestemming naderen. Buiten wordt het steeds meer bebost. Een groep langlaufers klautert voorbij. ‘Ik ben een beetje bang, man, ik lijk wel een wijf,’ zegt hij uiteindelijk. ‘Ik ben bang dat dit bezoek me verandert. Dat ik denk: wat heeft het allemaal voor zin? Straks loop ik daar en kan ik er niet omheen dat de mens in staat is om een heel volk te demoniseren en uiteindelijk uit te roeien. Tot nu toe heb ik dat altijd wel een beetje geweten, maar heb ik het nooit willen geloven. Nooit écht tenminste.’

We rijden Oświecim binnen en zien onmiddellijk het grote winkelcentrum Galeria Handlowa met advertenties voor de H&M, de kapper Hairpoint en de Kentucky Fried Chicken. Niet ver daarvandaan maakt een jong echtpaar in de tuin van een kerk huwelijksfoto’s; ze zijn net getrouwd.
Abid windt zich op: ‘Hoe kan dat nou? Waarom gaat het leven hier gewoon door? Wie haalt het in zijn kop om te trouwen naast Auschwitz?’

Als we op de parkeerplaats staan, gevuld met vele touringcars, willen twee deelneemsters even bidden. Ze zijn eigenlijk al een uur te laat. Ze knielen achter een gele Fiat Panda en zeggen razendsnel het middaggebed op.
Wat opvalt in vergelijking met mijn laatste bezoek is dat de beveiliging enorm is toegenomen. Waar je vroeger zo kon doorlopen moet je nu door een strenge controle, inclusief een metaaldetectiepoortje. Én er is tegenwoordig overal wifi in Auschwitz.

Nu we bijna binnen zijn is Abid opeens bang voor iets anders:‘Wat als ik helemaal niets voel? Of wat als iedereen heel emotioneel wordt om me heen? Ik red me wel, maar ik kan niet goed tegen het verdriet van anderen.’ Eigenlijk wilde hij vloggen, om het thuisfront te laten zien hoe het hier is, maar ik merk dat hij zijn videocamera in zijn tas heeft gelaten.
Achter ons staan een paar mensen in de rij te lachen. Abid kijkt geërgerd over zijn schouder: ‘Hoe kunnen mensen hier nou lachen, joh?’

Onze gids Ian is Pools en heeft speciaal voor deze baan Nederlands geleerd, zodat hij groepen uit ons land kan rondleiden. In blok 4 maakt Abid een foto van de tekst van George Santayana, die daar in witte letters op een zwart bord staat geschreven: Those who not remember the past are condemned to repeat it.
De gids vertelt in een razend tempo hoeveel mensen er in welk jaar naar Auschwitz kwamen, hoeveel van hen werden vermoord en waarom Hitler het op alle Untermenschen had gemunt, maar specifiek op joden.

We komen bij een grote glazen urn, die bij wijze van monument is neergezet, met daarin de as van verbrande mensen. ‘Joden waren geen mensen, ze waren in de ogen van nazi’s minder waard dan wormen of insecten,’ zegt de gids zakelijk.

Er loopt een rilling over mijn rug, maar ik moet me sterk houden. Ik ben hier als begeleider, dan kan ik toch niet een potje gaan zitten janken?

Bij Hanane zie ik wel tranen als de gids over de ovens vertelt en de schoorstenen waar jarenlang rook van vermoorde kampbewoners uit kwam. Ik troost haar, zodat ik me niet op mijn eigen verdriet hoef te focussen.

Bij de gaskamer twijfel ik of ik naar binnen wil. Ook Abid en Nora, een van de organisatoren, weten het niet zeker. Uiteinde lijk lopen we de kille, grijze kamer met z’n drieën binnen. Abid houdt zijn sjaal half voor zijn ogen. In de muren staan krassen van vingers. Ik slik een traan weg. Een aantal mensen uit de groep wil naar buiten wanneer we uitleg krijgen over hoe het vergassen precies in zijn werk ging. Ik blijf, want ik lijk als versteend. Gelukkig pakt Nora mijn hand.

Alsof dit nog niet erg genoeg was, gaan we meteen verder naar de barak waar tegenwoordig vitrines staan opgesteld met achter een dikke laag glas de bezittingen van de gevangenen: scheerkwasten, koffers met naam en adres er nog op, schoenen, potten, pannen, gebedskleding, protheses, poppen en kilo’s mensenhaar. Abid staart naar de berg haar en draait zich resoluut om. Hij kokhalst. Ik ren achter hem aan.

Voor de deur staart hij naar de grond en hoest een paar keer hard. Ook Nora en Elif, de enige Turkse deelneemster, voegen zich bij ons. Nora huilt. Abid geeft haar zijn zakdoek.

Elif worstelt met het geloof. Voor haar is Allah altijd de rots in de branding geweest, maar opeens vraagt ze zich af waar Allah was tijdens de Holocaust. Ze denkt er diep over na. Uiteindelijk komt ze tot de conclusie dat de mens verantwoordelijk is voor zijn eigen daden en dat Allah de mens zelf keuzes laat maken. Het was dus niet Allah die Auschwitz heeft laten gebeuren, maar de mens. Abid is het met haar eens, kijkt verslagen in het
rond en zegt: ‘Wat me een beetje gek maakt is dat alles zo goed doordacht lijkt. Iemand heeft dit gewoon op papier getekend en het is allemaal uitgevoerd.’

Hij schopt tegen een kiezelsteentje. ‘Weet je waar ik écht bang voor ben? Dat het opnieuw kan gebeuren, maar dan met ons. Eerst had Wilders het alleen over de radicale islam, daarna was het de hele islam, gevolgd door “minder, minder Marokkanen”. En dan roept hij tijdens de afgelopen algemene beschouwingen dat hij politieagenten langs huizen wil sturen om Korans af te pakken en dat hij moskeeën wil sluiten. Wie weet wat hij nog meer bedenkt en waar het uiteindelijk toe leidt? Het is gebeurd met de joden, dus wie zegt dat het niet ook met moslims kan gebeuren?’

Ik wist natuurlijk dat die angst bij een deel van de moslims in Nederland leeft, maar nu ik het op deze plek hoor komt het keihard binnen.

De tweede helft van de dag brengen we door in Birkenau (of Birkenaud, zoals Abid het kamp telkens noemt). Het grotere zusje van Auschwitz, dat op twee kilometer afstand ligt. Al vanaf verre wordt de omvang van dit kamp duidelijk.

‘O, jezus,’ roept Abid. Hij gaat rechtop staan in de bus om het beter te kunnen zien. ‘Kijk, houten barakken en een treinspoor. Er ging geen enkele trein terug, hè Natasch?’

Hij pakt zijn camera er bij. Hij heeft namelijk bedacht dat hij bij terugkomst een presentatie over deze reis wil geven aan jongeren in de Schilderswijk.

Eenmaal in de buitenlucht is het ongeloof bij de groep enorm. Birkenau is ook zo groot, dat was ik al haast weer vergeten. Abid gaat bijna op het treinspoor liggen om zo gedetailleerd mogelijke plaatjes te kunnen schieten.

De gids legt in gebroken Nederlands uit dat op de plek waar wij nu staan indertijd treinen uit heel Europa aankwamen: ‘Na een vreselijke reis dacht men dat het ergste achter de rug was, want ze zagen barakken, een soort huizen, en dat leek hun een stuk beter dan met duizend man tegelijk opgepropt zitten in veewagons. Bij de eerste selectie werden de nieuwelingen in twee groepen verdeeld. De kinderen, zwakken en ouderen gingen meteen naar de gaskamer; de anderen “mochten” werken.
Hun gemiddelde levensduur was drie maanden.’ De zon gaat onder en het immense kamp baadt in oranje licht.

‘Eigenlijk is het heel mooi hier,’ mompelt Abid zachtjes. ‘Maar die schoonheid past helemaal niet bij waar we zijn. Ik kwam hier om het te begrijpen, maar ik ga terug met veel meer vragen – vragen waar geen antwoorden op zijn.’

Hoewel ik er de hele dag tegen heb gevochten, voel ik toch tranen opkomen als we voor de ruïnes van vijf gaskamers staan. Ik heb niet langer de kracht om ze tegen te houden. De gids heeft net verteld dat in dit kamp tussen 1942 en 1945 900.000 joden werden vermoord, en ik denk aan mijn familie. De familie die ik
nooit heb leren kennen.

Nora en Abid staan naast me voor ik er erg in heb. Nora aait over mijn haar en zegt dat ze mijn pijn voelt. Abid slaat een arm om me heen. Ik verdwijn bijna in zijn dikke winterjas als hij in mijn oor fluistert: ‘Wij hebben een missie, Natasch. Dit mag nooit, maar dan ook nooit meer gebeuren. Wij gaan ervoor zorgen dat je familie niet voor niets is vermoord. Wij gaan hun verhalen doorvertellen en meer mensen hier mee naartoe nemen, en strijden tegen discriminatie. Ik zal er alles aan doen om dát waar te maken.’

Een vogel vliegt voorbij en in de verte rent een kat. Hoe gek het ook klinkt: op dit moment wil ik nergens liever zijn dan op deze plek, met Abid en Nora naast me.


Leesfragment

Privé: Thuis bij de vijand

Fragment uit Thuis bij de vijand. Moslims en joden in Nederland van Natascha van Weezel.

Proloog

Het begon om precies te zijn op de dag dat ik achtentwintig werd. Mijn moeder zette net een doos moorkoppen op tafel toen ik werd gebeld door een redactrice van Omroep Max. De derde Gaza-oorlog was op zijn hoogtepunt …

Lees verder