Leesfragment

Leesfragment: ‘De populist’

  • 25 april 2018
  • 2m

Leesfragment uit De populist van Benjamin Carter Hett

 

Inleiding

Het is een ijskoude winteravond in Berlijn. De eerste tekenen dat er iets aan de hand is, openbaren zich een paar minuten voor negenen. Hans Flöter, een theologiestudent, wandelt na een avond studeren aan de staatsbibliotheek aan Unter den Linden naar huis. Wanneer hij het plein voor het reusachtige Rijksdagbouw oversteekt, hoort hij het geluid van brekend glas. Flöter waarschuwt Karl Buwert, een politieagent die voor de Rijksdag zijn ronde loopt. Nadat hij zijn burgerplicht heeft vervuld, vervolgt hij zijn weg naar huis. Werner Thaler, een letterzetter bij de nazikrant de Völkischer Beobachter (Nationalistische Waarnemer), loopt ook op Buwert af. Wanneer ze dichter bij het gebouw komen en door een raam op de begane grond kijken, menen de twee mannen binnen iemand met een fakkel te zien. Buwert lost een schot in de richting van de gloed, maar zonder veel resultaat.

Er komen nieuwe alarmerende berichten binnen. Een jongeman met hoge legerlaarzen en een zwarte jas meldt om 21.15 uur op politiebureau Brandenburger Tor dat de Rijksdag in brand staat. De politie noteert zorgvuldig het tijdstip en de boodschap, maar vergeet in de opwinding de naam van de man op te schrijven. Zijn identiteit blijft tot op de dag van vandaag een mysterie. Binnen een paar minuten is de vlammengloed duidelijk zichtbaar door de glazen koepel boven de plenaire vergaderzaal van de Rijksdag. Om 21.27 uur explodeert de zaal. Brandweer en politie staan tegenover een catastrofale vuurzee in het hart van het gebouw.

Twee minuten daarvoor heeft de politie een vreemde jongeman gearresteerd die zich schuilhield in een gang vlak bij de brandende zaal. Uit zijn papieren blijkt dat hij Marinus van der Lubbe is, een vierentwintigjarige metselaarsgezel uit Leiden. Van der Lubbe heeft het bovenlijf ontbloot en transpireert hevig. Van harte bekent hij dat hij de brand heeft gesticht. Op dat moment denkt niemand dat hij het in zijn eentje gedaan kan hebben.

De brandweerlieden gaan meteen aan de slag. Ze pompen water uit de nabijgelegen rivier de Spree en uit de brandkranen om het gebouw. Ze kunnen hun brandslangen vanuit alle kanten op de brandende zaal richten. Wanneer dat eenmaal is gelukt, zijn ze de brand binnen een uur en een kwartier meester.

Nog terwijl het vuur zich verspreidt, komen de leiders van Duitsland bij de Rijksdag aan. De eerste is Hermann Göring, de nationaalsocialistische Pruisische minister van Binnenlandse Zaken. Een paar minuten later verschijnen in een zwarte Mercedes-limousine de nieuwe kanselier, Adolf Hitler, en zijn propagandachef, Joseph Goebbels, ten tonele. De wellevende aristocratische vicekanselier Franz von Papen is er ook, zoals altijd onberispelijk gekleed en ogenschijnlijk onverstoord. Rudolf Diels, de knappe tweeëndertigjarige chef van de geheime politie, is gestoord tijdens een afspraakje (‘een volstrekt niet-politioneel rendez-vous’, zoals hij het later zal noemen) in het elegante Café Kranzler aan Unter den Linden. Volgens Diels arriveert hij nog net op tijd om een tirade van de nieuwe kanselier mee te krijgen. Hitler lijkt al te weten wie de brand heeft gesticht. Hij staat op een balkon dat uitkijkt op de brandende zaal. Terwijl de vlammengloed op zijn gezicht weerkaatst, gaat de kanselier tekeer: ‘We zullen deze keer geen genade kennen… Elke communistische functionaris zal ter plekke worden neergeschoten. De communistische afgevaardigden moeten nog vannacht worden opgehangen!’

Spoedig vaardigt Göring een officieel persbericht uit dat de wensen van Hitler weergeeft. Nadat hij de enorme schade aan het gebouw heeft beschreven, noemt Göring de brand in zijn verklaring ‘de monsterlijkste bolsjewistische terreurdaad in Duitsland tot nu toe’, de ‘opmaat voor een bloedige opstand en burgeroorlog’.

Net zo snel als het officiële verhaal begint zich echter ook een sterk afwijkende versie te verspreiden. Nog vóór middernacht telegrafeert de Oostenrijkse journalist Willi Frischauer, de Berlijnse correspondent voor de Wiener Allgemeine Zeitung (Weens Algemeen Nieuwsblad), naar zijn redactie: ‘Er kan nauwelijks twijfel over bestaan dat de brand die de Rijksdag in de as legt het werk was van huurlingen van de regering-Hitler.’ Frischauer vermoedt dat deze ‘huurlingen’ de Rijksdag hebben bereikt via een tunnel die in verbinding staat met de officiële residentie van de voorzitter van de Rijksdag. De voorzitter van de Rijksdag is Hermann Göring.

Journalisten vertellen verhalen over misdaden. Overheden arresteren mensen. Terwijl de brandweer nog aan het blussen is, beginnen twee afzonderlijke arrestatiegolven. De politie van Berlijn, die werkt met zorgvuldig voorbereide lijsten, begint iedereen op te pakken die volgens haar weleens vijandig zou kunnen staan tegenover de nazi’s: communisten, pacifisten, geestelijken, advocaten, kunstenaars, schrijvers. De politie brengt haar gevangenen naar het Berlijnse hoofdbureau aan de Alexanderplatz en verbaliseert hen, allemaal correct en officieel. Tegelijkertijd voeren de Berlijnse SA-troepen echter hun eigen arrestaties uit. De stormtroepen hebben ook lijsten, maar ze registreren hun gevangenen niet officieel. Ze brengen hen naar verlaten kelders, magazijnen en zelfs een watertoren, waar ze hen slaan, op de meest uiteenlopende manieren martelen en in veel gevallen ombrengen. Spoedig hebben de Berlijners een nieuwe naam voor deze locaties: ‘wilde concentratiekampen’.

Het is maandag, 27 februari 1933. We zouden kunnen zeggen dat het de laatste avond van de Weimarrepubliek is, de laatste avond van de Duitse democratie.