‘Vijftien jaar geleden verliet ik mijn echtgenoot.
Ik houd van een ander, met een hartstochtelijke liefde die niet langer te ontkennen of te verhullen valt. Ik weet dat het geen voorbijgaande verliefdheid of sentimentele bevlieging is; het is een passie die al jaren duurt en die ik tegen de prijs van depressies en angsten heb proberen te combineren met mijn leven in Amsterdam. Steeds sterker heb ik het idee dat ik niet het leven leid dat ik wil leiden, dat ik op deze manier nooit zal worden wie ik ben.
Na eindeloos veel omwegen en aarzelingen besluit ik aan mijn gevoelens toe te geven, mijn koffers te pakken, alles wat vertrouwd is achter te laten en in de trein te stappen. Op weg naar mijn grote liefde. Geen man, geen vrouw, maar een geografische ligging, een geschiedenis, een manier van leven.
La France. Met als hart de stad die mij al mijn halve leven fascineert: Parijs.
Volgens mijn ouders is mijn liefde voor Frankrijk begonnen op een zomerse zondagmiddag in Verdun, in 1967. Ik was toen vier jaar. We woonden in Washington dc en waren voor het huwelijk van een tante overgekomen naar Europa. Op weg naar vrienden in Parijs stopten we in Verdun voor de lunch. Het enige restaurant dat open was, was een gerenommeerde provinciale auberge met witte tafelkleden en obers in het zwart.
Mijn ouders vreesden het ergste: ik was een luidruchtige Amerikaanse kleuter, niet gewend keurig aan tafel te blijven zitten. In Amerika zijn kinderen heilig. In Frankrijk, waar kleine kinderen in die tijd nog gedresseerde aapjes waren, was zulk soort gedrag ondenkbaar. Maar tot hun grote verbazing riep ik niet bij binnenkomst: ‘Hi there, folks’, maar bleef ik als aan de grond genageld staan.
Zoals mijn vader later keer op keer zou vertellen: ‘Het was alsof de aanblik van de buigende maître d’hôtel, de dame met het karretje met de toetjes, les bourgeois endimanchés de Verdun, je totaal overdonderde. Je deed geen enkele poging naar de keuken te ontsnappen of met iemand aan de praat te raken. Netjes bleef je aan tafel zitten, een groot servet om je nek gebonden, en herhaalde steeds het door mamma ingefluisterde ‘merci monsieur’ wanneer een ober een bord neerzette of weghaalde. Het was een absoluut wonder! Door de aanraking met de Franse cultuur was je plotseling een geciviliseerd kind geworden.’
Als ik eerlijk ben, moet ik bekennen dat ik van dit voorval niets meer weet.Toch maakt het deel uit van mijn jeugdherinneringen en als ik mijn best doe, kan ik niet alleen de toetjes op het karretje beschrijven, maar zelfs de dame met witte hoed aan het tafeltje naast ons. ‘