Leesfragment, Nieuws

Leesfragment uit ‘Gemmeker: Commandant van Kamp Westerbork’ van Ad van Liempt

  • 2 mei 2019
  • 4m

De man met de lantaarn

Het was twee dagen voor Kerstmis 1943. Lotte Weisz ging naar het prikkeldraadhek, vlak bij de polikliniek op kamp Westerbork. Het was pikdonker, ’s avonds iets na zessen. Lotte was ondanks haar negentien jaar eigenlijk al een routinier in het kamp. Ze was er in 1940 gekomen, met haar ouders, haar zusje Edith en haar twee broers, van wie de jongste, Karl, toen nog een baby was. Sinds juli 1942 was er voor de familie Weisz wel het een en ander veranderd: van een vluchtelingenkamp was Westerbork een doorgangskamp voor joden geworden. Aanvankelijk twee keer per week, later meestal eens per week vertrok er een trein met gemiddeld duizend joden erin naar ‘het oosten’. Wat dat betekende wist Lotte ook niet precies, niet veel goeds in ieder geval.

Lotte voelde zich niettemin tamelijk veilig. Als ‘alte Kampinsassen’ – kampbewoners van het eerste uur – hadden de leden van de familie Weisz maar een geringe kans dat ze met de trein mee moesten, ze stonden op de zogenaamde ‘stamlijst’. Dat betekende dat ze een baantje hadden in het kamp en vooralsnog niet voor vertrek in aanmerking kwamen.

Ze probeerde er het beste van te maken, Charlotte Weisz, een in Wenen geboren meisje met zorgzame ouders: vader Isidor, die in Tsjechoslowakije, en moeder Alice, die in Hongarije geboren was. Ze waren na de pogroms van de Kristallnacht van 9 november 1938 vanuit hun woonplaats Wenen naar Nederland gevlucht, naar Amsterdam. Daar was de kleine Karl geboren. Ze zaten nu al drie jaar op de Drentse hei in een modderig kamp, samen met duizenden andere joden te wachten op betere tijden.

Die drieëntwintigste december was er iets leuks gebeurd, ’s ochtends. Lotte had Johan Smallenbroek gezien, een vriendelijke, goed uitziende Drentse marechaussee, lid van de bewakingseenheid van het kamp. Ze sprak geregeld met hem, ze konden goed met elkaar opschieten. Hij kwam langslopen met een paar collega’s, en ze ving op dat hij die dag jarig was. Ze had hem geroepen en gevraagd of hij die avond naar het prikkeldraad wilde komen, dan had ze een cadeautje voor hem. Johan ging erop in, hij zei dat hij tussen zes uur en halfzeven pauze had, dan zou hij bij de omheining zijn.

Daarom was Lotte Weisz op weg naar het hek, in het donker. Om tien over zes kwam Johan eraan, hij sprong over een greppel en begroette haar. Ze had als cadeautje een pakje shag bij zich, met vloeitjes. Surrogaatshag natuurlijk, betere was niet te krijgen. Ze wilde het pakje tussen het prikkeldraad door aan hem geven, toen ze zich een ongeluk schrok. Opeens stonden beiden in de lichtstraal van een lantaarn, ze waren betrapt. De man met de lantaarn, die opeens tevoorschijn was gesprongen, was niemand minder dan de kampcommandant zelf, Albert Gemmeker. Met naast hem de directe chef van Johan, de waarnemend detachementscommandant van de marechaussee in Westerbork, Albert de Jong. Ze hadden zich schuilgehouden achter een verhoging in het terrein, vlakbij. Gemmeker zei, met snerpende stem: ‘Zo, wachtmeester, u bent gearresteerd.’ En De Jong voegde eraan toe: ‘Wat doe je ook altijd met die joden te donderen?’ Lotte kreeg te horen dat ze naar de uitgang van het kamp moest lopen, daarvandaan zou De Jong haar meenemen, om te worden verhoord. Johan Smallenbroek moest met Gemmeker mee, die hem met zijn pistool onder schot hield. Ze gingen naar de Kommandantur, het bureau van Gemmeker in het kamp. De commandant nam na de arrestatie persoonlijk het verhoor voor zijn rekening. Later, na de oorlog heeft Smallenbroek verteld hoe dat ging. Eerst wilde Gemmeker weten of er sprake was van ‘Rassenschande’ – seksuele omgang tussen joden en niet-joden. Lotte had met klem ontkend: er was niet meer dan vriendschap, ze spraken elkaar af en toe. Ook Smallenbroek had tegengesproken dat ze een relatie hadden. Gemmeker had dreigende taal gesproken, zei Smallenbroek in zijn verklaring:

‘Gemmeker heeft mij niet mishandeld maar probeerde mij wel angst aan te jagen door te zeggen dat ik weleens doodgeschoten zou kunnen worden.’

Zover kwam het niet, maar Gemmeker nam de zaak wel hoog op. Hij eiste dat Smallenbroek aan de Sicherheitspolizei (SiPo) zou worden overgedragen. Commandant De Jong probeerde hem op andere gedachten te brengen, en stelde voor de zaak disciplinair af te doen. Gemmeker weigerde daar pertinent op in te gaan. En zo kwam Johan Smallenbroek eerst in Assen terecht, waar hij door de Duitse SiPo-agent Johann Mählop hard werd aangepakt. Die stuurde hem vervolgens door naar de strafgevangenis van Scheveningen (het ‘Oranjehotel’) en vandaar ging hij naar kamp Amersfoort, waar hij werd veroordeeld tot een halfjaar opsluiting omdat hij ‘zich als Nederlandse politieambtenaar op vriendschappelijke wijze had ingelaten met politieke gevangenen’. Smallenbroek, die na zijn vrijlating opnieuw werd gearresteerd en in verschillende Duitse kampen heeft gezeten, heeft de oorlog overleefd en kon over de gebeurtenis aan het hek na de oorlog verklaringen afleggen.

Dat geluk was voor Lotte Weisz niet weggelegd. Het verjaardagscadeautje werd haar fataal. Ze werd door Gemmeker naar de strafbarak verwezen. Daar is ze alleen nog even uit geweest om in Assen te worden gehoord als getuige. Wie in de strafbarak terechtkwam, werd in principe met voorrang gedeporteerd. Bij Lotte duurde dat nog ruim een maand, want er gingen wekenlang geen transporten uit Westerbork in die periode, omdat er kinderverlamming heerste in het kamp en de autoriteiten hadden besloten dat het niet verantwoord was het besmettingsgevaar naar het buitenland te exporteren. Maar op 25 januari 1944 ging ze dan toch vanaf de strafbarak naar het perron, waar ze met 947 andere joden in de trein naar Auschwitz werd geladen. Ze is daar niet meteen vergast, maar werd er tewerkgesteld. Volgens opgave van het Rode Kruis is ze op 31 maart 1945 in Bergen-Belsen overleden, ruim twee weken na Anne Frank die dezelfde route had afgelegd.

Ook voor haar familie duurde het verblijf in Westerbork niet lang meer. Het gezin werd van de stamlijst geschrapt. Mogelijk als represaillemaatregel wegens het ‘vergrijp’ van Lotte, al heeft commandant Gemmeker dat na de oorlog bij hoog en bij laag ontkend: hij beweerde dat de familie Weisz net als veel andere haar positie verloor, omdat de stamlijst op bevel van de nazitop in Den Haag moest worden uitgedund. Vader Isidor, moeder Alice, zus Edith en broers Erich en Karl werden naar Theresienstadt gedeporteerd en vandaar naar Auschwitz. Edith en Erich hebben het kamp overleefd, hun zus Lotte hebben ze er niet meer gezien.

De Drentse rechercheur Jan Schoenmaker heeft de hele affaire ten behoeve van het naoorlogse proces tegen kampcommandant Gemmeker uitgezocht. Toen hij iedereen had verhoord, zelfs de sd-officier die de verdachten in Assen had ondervraagd, kon hij het niet nalaten in het proces-verbaal uiting te geven aan zijn verontwaardiging over de gang van zaken. Het kan zijn, zo schreef hij, dat Johan Smallenbroek en Lotte Weisz een instructie hebben overtreden die vriendschappelijk verkeer tussen bewakingspersoneel en gevangenen verbood. Maar Gemmeker zelf dan? Het was volgens Schoenmaker algemeen bekend dat hij sommige joodse gevangenen, en dan vooral artiesten die optraden in het kampcabaret, bij zich thuis ontving, sigaretten met ze rookte en borreltjes met ze dronk. ‘De houding van Gemmeker is hier niet consequent,’ noteert Schoenmaker droog in het proces-verbaal.

Lotte Weisz is maar één van de ongeveer 80.000 joden die onder verantwoordelijkheid van Albert Konrad Gemmeker zijn gedeporteerd. Haar lot roept vragen op: wat bezielde de kampcommandant om zich in het pikdonker te verschansen zodat hij haar aan het prikkeldraad zou kunnen betrappen? Waar komt die taakopvatting van de voormalige politieagent uit Düsseldorf vandaan? En waarom noemden sommige getuigen hem na de oorlog een correcte gentleman-commandant? Kortom: wat was die Gemmeker, die twee jaar lang kon beschikken over het lot van tienduizenden slachtoffers, voor man?

 

Lotte Weisz