Leesfragment

Redelijk radicaal. Vijftig jaar D66

  • 6 december 2016
  • 4m

Fragment uit Redelijk radicaal. Vijftig jaar D66 onder redactie van Thom de Graaf, Alexander Rinnooy Kan, e.a.

Een democratische agenda

Thom de Graaf

In de aanloop naar de verkiezingen van begin 1967 omschreef Hans Gruijters in het boekje Daarom D’66 het paternalisme dat de samenleving midden jaren zestig nog steeds doortrok: ‘Men struikelt over de grote en kleine regenten, die de burger de “vrije doorgang” belemmeren.’ Tegen die regenten trok de nieuwe partij ten strijde.

Enkele maanden eerder werd op de dag na de Nacht van Schmelzer, 14 oktober 1966, D66 (toen nog met apostrof) officieel opgericht. Een meer symbolische datum was nauwelijks denkbaar. Het zojuist gestruikelde kabinet-Cals was gevormd na de val van een ander kabinet (Marijnen), zonder dat de kiezers zich over de richting van het regeringsbeleid hadden kunnen uitspreken. De oprichters van D66 verzetten zich juist tegen een dergelijke machtsvorming buiten de kiezers om.

D66 behaalde in 1967 vanuit het niets zeven zetels – toen een ongekende prestatie. Vijftig jaar later bestaat de partij nog steeds, en dat zegt zowel iets over de mate waarin de oorspronkelijke doelstellingen zijn gerealiseerd als over de ontwikkeling van D66 zelf: van democratische vernieuwingsbeweging tot gevestigde middenpartij − redelijk en met van tijd tot tijd een radicaal trekje.

Zijn de voorstellen tot staatsrechtelijke en staatkundige hervorming, die later zo ongelukkig zijn getypeerd als de ‘kroonjuwelen’ van D66, alleen goed te begrijpen tegen de achtergrond van de jaren waarin zij ontstonden? Of blijken ze ook nu, in de volstrekt veranderde politieke en democratische context van de eenentwintigste eeuw, levensvatbaar?

Democratische of staatsrechtelijke vernieuwing is in die vijftig jaar nooit van de politieke agenda van D66 verdwenen. Het is en blijft, zoals ik het wel eens heb pogen te omschrijven, het haakje waar de jas van de partij op hangt. Maar de werkelijkheid is dat er ook perioden zijn geweest waarin de vernieuwingsvoorstellen, om met Alexander Pechtold te spreken, niet in de etalage lagen, maar alleen uit voorraad leverbaar waren.

Dat hangt samen met de electorale appreciatie die veranderlijk bleek, maar ook met het discours binnen de partij en niet in het minst met de politieke en persoonlijke voorkeuren van de partijleiders. Hans van Mierlo was de verpersoonlijking van het democratisch denken van D66 en was daarvan een van de grondleggers. Zelf behoorde ik tot zijn school. Jan Terlouw en Els Borst, beiden met een bèta-achtergrond begiftigd, hadden er aanmerkelijk minder mee en concentreerden zich als lijsttrekker op andere onderwerpen, zoals milieu, technologische vernieuwing en zorg. Alexander Pechtold nam de afgelopen tien jaren een tussenpositie in: democratische vernieuwing is niet langer een in het oog springend speerpunt van D66, maar onder de radar weet de fractie onder zijn leiding wel concrete wetgeving en Kameruitspraken te realiseren.

Context

Terug naar de oorsprong van D66. Midden jaren zestig brandde de samenleving los, maar verkeerde de democratie in een nog zwaar verzuilde en sterk geïnstitutionaliseerde bedding. Net als in andere Europese hoofdsteden ontwaakte twintig jaar na de oorlog in Amsterdam het verlangen naar nieuwe vormen en nieuwe verhoudingen, waarbij een jonge generatie het voortouw nam. Onder de ogen van de bedaarde politici speelden zich sociale, seksuele en culturele omwentelingen af. Het besef dat de politiek uit de maatschappelijke rails zou lopen als die zich niet zou aanpassen aan nieuwe tijden, leefde sterk bij de nieuwlichters van D66.

Zoals Van Mierlo het in 1968 formuleerde: ‘Wij moeten een revolutie maken voordat die uitbreekt. Een stille revolutie die kanalen graaft van de burgers en hun frustraties naar de centra van de macht, en dat met vreedzame middelen.’

Nu moet dat revolutionaire van de oprichters natuurlijk niet worden overtrokken. Keurige jonge intellectuelen (onder wie opvallend veel juristen), veelal afkomstig uit de middenklassen, wier politieke affiliatie tot 1966 zich bewoog tussen VVD en PvdA in, meestal ietwat links van het midden, en vrijheidlievend. Hun inzet was ook niet gericht op het daadwerkelijk omverwerpen van de bestaande machten of het scheppen van een volstrekt nieuw staatssysteem. Zelfs de monarchie werd in het eerste partijprogramma niet in twijfel getrokken. De oprichters hielden van vernieuwing, maar ook van vorm en traditie. Zij kozen voor verandering aan de binnenkant van het bestaande politieke systeem. Radicaal, maar wel in het redelijke; eerder een cultuurverandering dan een politieke omwenteling. Illustratief hiervoor is dat Hans van Mierlo vijfendertig jaar later zijn vernieuwingsdrift omschreef als het politieke equivalent van het existentialisme in de filosofie, de nouvelle vague in de film, de beweging van de Vijftigers in de poëzie en Cobra in de schilderkunst.

Analyse

Uit de geboortepapieren blijkt dat D66 werd opgericht om de kloof tussen burger en politiek te dichten en het partijleven te vernieuwen, omdat de bestaande partijen naar vorm en inhoud niet langer wezenlijk van elkaar verschilden.

Dat er een kloof tussen burgers en politiek bestond, was al eerder geconstateerd. Eind 1964 hield de Leidse rechtsfilosoof Jan Glastra van Loon in het Nederlands Juristenblad een krachtig pleidooi voor een ander kiesstelsel dan de evenredige vertegenwoordiging die wij sinds 1917 kennen. Evenredige vertegenwoordiging is gericht op een zuiverheid van afspiegeling, op een evenwichtige representatie van opvattingen. Maar niet op het uitoefenen van directe macht door de kiezer, zoals het Engelse districtenstelsel doet. Ons Nederlands kiesstelsel kent als mankement dat kiezers op geen enkele manier het idee hebben dat hun stem bepalend is voor wie de macht zal uitoefenen.

Dit is nog steeds de zwakke stee in ons staatsbestel. In 1964 werd het door Glastra van Loon bovendien gezien als de bepalende factor voor de gezapigheid die in de Nederlandse politiek was geslopen. De oppositie kan immers nooit all out gaan: om tot een volgend kabinet toe te treden moeten er altijd compromissen worden gesloten met een deel van de zittende macht. Het adagium van de Britse oppositie to turn the rascals out heeft in ons land inderdaad nooit wortel geschoten, behalve aan de flanken van de politiek, die mede daarom dan ook altijd flanken bleven. De fletse en naar binnen gekeerde politieke cultuur doortrok ook het publieke debat op radio en televisie en in de nog hopeloos verzuilde kranten. Felle kritiek werd, zo constateerde Glastra van Loon, als een gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef ervaren.

De oprichters van D66 zagen met Glastra van Loon in dat de voortschrijdende individualisering en de sociale mobiliteit mensen een mondigheid verschaften die in het politieke representatiesysteem nauwelijks weerklonk. Dat systeem bleek te indirect van aard om aan individuele betrokkenheid recht te doen. Machtsvorming werd en wordt door de aard van het kiesstelsel via een ingewikkeld formatieproces tussen partijen onderling georganiseerd, buiten het directe zicht van kiezers en lang nadat die een electoraal mandaat hebben verleend.

Deze wezenlijke en terechte kritiek op de Nederlandse democratie ging gepaard met de constatering dat de band tussen individuele burgers en politieke partijen steeds zwakker werd. De verzuiling, die in de jaren van de wederopbouw nog van nut was geweest voor de vrede in de polder − de voormannen sloten boven het hoofd van hun kuddes immers sociale compromissen −, bleek in de samenleving langzaam te vervagen, maar hield in de politiek onverminderd stand.

Een ander kritiekpunt, dat tot op de dag van vandaag hout snijdt, betrof de verhouding tussen regering en parlement als gevolg van de wijze waarop de machtsvorming plaatsvindt. De in de formatie gevormde coalitie heeft in beginsel de meerderheid in de Tweede Kamer en is erop gericht om die te behouden en te gebruiken. De van de coalitie deel uitmakende fracties vormen de steunberen van het kabinet. Dit meerderheidsconstruct versterkt de positie van de regering, maar verzwakt het parlement. De primaire controletaak van de volksvertegenwoordiging wordt ondermijnd door een ongezond soort monisme waar geen regeringspartij zich in al die jaren aan heeft kunnen onttrekken. Ook D66 niet, haast ik mij te zeggen. Individuele Tweede Kamerleden hebben in dit stelsel vooral een partijfunctie te vervullen, die door kandidatenselectie en fractiediscipline wordt gestimuleerd. Het politieke leven van Kamerleden die zich principieel beroepen op het eigen mandaat is over het algemeen hevig, maar kort.

 

De oplossingen die D66 voor deze euvels introduceerde, waren voor het Nederlandse bestel wellicht radicaal, maar in andere landen niet onbekend. Zij vormden een mengsel van versterkte representatie en directe democratie.


Nieuws

Blader door onze voorjaarsaanbieding 2024

Onze voorjaarsaanbieding is binnen en hij is weer gevuld met prachtige non-fictietitels voor komend seizoen.

In Het raadsel Rutte werpen politiek journalisten Ron Fresen en Wilma Borgman een nieuwe blik op de binnenkant van de langstzittende premier van Nederland, Carel van Schaik en Kai Michel analyseren in Lessen van de oermens hoe de mens …

Lees verder